"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Karel van het Reve, Verzameld werk deel 3

Zondag, 22 januari, 2017

Geschreven door: Karel van het Reve
Artikel door: Ger Groot

Als boerenslimheid vermomde scherpzinnigheid

Ger Groot bespreekt komende zondagen in drie artikelen het verzameld werk van Ruslandkenner, literair criticus, essayist en columnist Karel van het Reve. Vandaag artikel twee, over de delen III,IV en V.

[Essay] Studeerde er in het jaar 1969 aan de Koninklijke Militaire Academie in het Nederlandse Breda een kadet met de naam M. Th. Sturm? Die vraag mag nogal triviaal lijken, als Karel van het Reve in zijn boek Het geloof der kameraden een dergelijke Sturm niet ten tonele had gevoerd. In het betreffende jaar zou deze hebben opgemerkt dat het communisme, volgens de logica van de eigen leer, voor de arbeidersklasse onvermijdelijk op eenzelfde armoede moet uitlopen als het van het kapitalisme verwacht. Van het Reve is het uiteraard geheel met deze tegenwerping eens.

In Het geloof der kameraden, ontstaan uit een reeks voordrachten voor de Universiteit van Leiden, waar Van het Reve hoogleraar in de Slavische letterkunde was, wordt de communistische levensbeschouwing tot in detail en op hilarische wijze gefileerd. Het tweede, zou Van het Reve gezegd hebben, volgt uit het eerste, want wie zou ernstig kunnen blijven bij de uitleg van een dergelijk rammelend systeem?

Zelf was Van het Reve opgegroeid in een communistisch milieu, waaraan hij zich als twintiger ontworstelde. Vooraan zou hij als een scherp criticus van het ‘reëel bestaande communisme’ en in dit boek ook de van theorie ervan door het leven gaan. In het eerste deel van het Verzameld werk is die afstandname goed te volgen. Ook in het derde deel, dat de jaren 1969-1972 omvat, is daarvan nog veel te merken.

Archeologie Magazine

Naast Het geloof der kameraden laten boektitels als Met twee potten pindakaas naar Moskou uit 1970 en Lenin heeft echt bestaan van twee jaar later daarover geen misverstand bestaan. Het eerste boek beschrijft de wederwaardigheden van Van het Reve in de Russische hoofdstad, waar hij enige tijd als correspondent werkzaam was en Andrej Amalrik (schrijver van het geruchtmakende essay Haalt de Sovjet-Unie 1984?) ontdekte. Het tweede is, zoals veel van de boeken van Van het Reve, een compilatie van essays en korte stukken over de meest uiteenlopende onderwerpen.

Tot een grootmeester in dat laatste genre zal Van het Reve zich gedurende de jaren zeventig ontwikkelen. Het vierde deel van het Verzameld werk beslaat de periode 1973-1980, waarin de essaybundels Uren met Henk Broekhuis (1978) en Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes (1979) verschijnen. ‘Henk Broekhuis’ was het pseudoniem waaronder Van het Reve wekelijks een beschouwing schreef in het Cultureel Suppelent van NRC-Handelsblad, aanvankelijk vooral over wat er zoals op de Nederlandse televisie te zien was, maar vandaaruit gemakkelijk uitweidend naar alwat Van het Reve’s sceptische blik maar wist te trekken.

De tweede bundel maakte vooral naam vanwege het titelessay, waarin Van het Reve ten strijde trok tegen de evolutietheorie van Darwin. Daarin had hij bijna even weinig fiducie als in de psychoanalyse van Freud. Biologen, columnisten en polemisten wezen Van het Reve met enige felheid op de fouten in diens gedachtengang en terloops ook fijntjes op de daaruit blijkende ondeskundigheid. Ook de antwoorden van Van het Reve – die ‘ondeskundigheid’ min of meer tot zijn polemische geuzenthema had gemaakt en zich door dat verwijt dus allerminst liet intimideren – zijn in deze bundel opgenomen.

Academischer is het vijfde deel van het Verzameld werk (1981-1984), waarin vooral Van het Reve’s Geschiedenis van de Russische literatuur (1985) opvalt, naast diens afscheidsrede als Leids hoogleraar in de bundel Afscheid van Leiden (1984). Eerder al had Van het Reve de literatuurwetenschappelijke wereld op stang gejaagd met zijn geruchtmakende Huizinga-lezing Het raadsel der onleesbaarheid, waarin hij niet alleen de schrijfstijl maar ook de wetenschappelijke status van de vruchten van dit vakgebied hekelde. Dat was in 1978 en academisch Nederland was te klein geweest: jennend publiceert Van het Reve zijn repliek op de talloze reacties onder de titel Wat waren zij kwaad.  Het hele dossier werd opgenomen in zijn Reuzenkoeskoes (dus in deel 4 van het Verzameld werk).

Academisch klimaat

Het oeuvre van Van het Reve getuigt van een academische cultuur die voorgoed verleden tijd is geworden. Artikelen in buitenlandse bladen, laat staan in Engelstalige peer-reviewed tijdschriften die op zijn best door een handvol mondiale vakgenoten gelezen worden, lijkt hij nooit te hebben geschreven. Een enkele keer kom je in zijn werk een Engelstalig artikeltje tegen, maar meer dan een handvol kunnen dat er niet zijn en om peer-reviewed wetenschappelijkheid lijkt Van het Reve zich nooit te hebben bekreund. En – zo moet je daaraan toevoegen – de Leidse universiteitsbestuurders in dit tijd kennelijk al evenmin.

Onder ‘wetenschappelijk werk’ worden in de Verantwoording van het eerste deel alleen Van het Reve’s proefschrift (opgenomen in datzelfde eerste deel) en de eerder genoemde literatuurgeschiedenis (in deel 5) genoemd. Zelfs van deze, in het Nederlands geschreven en door een breed publiek leesbare, boeken kan men zich afvragen of ze de toets van de huidige academische visitatieronden wel zouden doorstaan.

Dat pleit allerminst tegen Van het Reve, maar des te meer tegen het huidige universitaire onderzoeksbeleid. Dat een academicus niet alleen verplichtingen heeft jegens zijn vakgenoten, maar ook en zeker niet in de laatste plaats jegens de samenleving waarin hij zich bevindt, is daarbinnen al lang niet meer vanzelfsprekend. Een oeuvre als dat van Van het Reve kan nog altijd wel geschreven worden, maar dat – zo zou het universitair management nu zeggen – moet de betreffende academicus dan maar in de weekends of de avonduren doen.

Geprezen, maar ook betreurd, moet dus de tijd worden waarin de academische vrijheid nog de mogelijkheid bood voor het scheppen van een oeuvre als dit. Zij heeft daarmee ruimte gegeven aan een unieke stem in de Nederlandse essayistiek, even persoonlijk als onnavolgbaar. Met een bijna militante afkeer van elk vertoon van geleeerdheid, die niet altijd weerstand weet te bieden aan een zekere anti-intellectualistische koketterie, beschouwt Van het Reve de wereld niet alleen in een constante staat van verbazing over zoveel opgeblazen kortzichtigheid, maar verdedigt hij ook de smaak en normen van de doorsneemens, wiens common sense hij graag tot de zijne maakt.

Dat leidt tot een groot aantal briljante observaties en achteloze ontmaskeringen van onzindelijk redeneren, die men het grootst mogelijke publiek zou toewensen. Had Daniel Goldhagen de korte beschouwing van Van het Reve over  de Duitse ‘collectieve schuld’ gelezen (in Marius wil niet in Joegoslavië wonen, dl. 4), dan had hij niet meer de boeken kunnen schrijven waarin hij deze Duitse schuld dikker aanzette dan ooit vóór hem was gedaan. Waren de televisie-stukjes van ‘Henk Broekhuis’ beter gelezen, dan had menige zwatelende opiniemaker voor de camera nooit meer zijn mond durven opendoen.

Mammeloe

Dat betekent niet dat alles wat in dit Verzameld werk is opgenomen eeuwigheidswaarde heeft. Een flink stuk van de afzonderlijke delen bestaat uit ongebundeld werk – en bij het lezen ervan begrijp je regelmatig goed waarom Van het Reve het betreffende stukje geen verdere bundeling waardig vond. Soms blijft het in meligheid ver onder het niveau dat de schrijver kennelijk ook zelf als criterium aanlegde. Soms speelt Van het Reve een beetje vals: zoals in het antipapisme waarin hij zich nauwelijks van de toenmalige bon ton onderscheidt en waarvoor hij zich (gewoonlijk nogal fel op vooroordelen) af en toe wel enigszins excuseert, maar dat een paar artikelen later dan toch weer opduikt. Soms ook zijn de onderwerpen zo gedateerd (een beschouwing over het margarinemerk Planta, een langvergeten akkefietje in het weekblad Vrij Nederland) dat zelfs een toelichtend notenapparaat ze niet meer tot leven kan wekken.

Daarmee zijn we aangeland bij het zwakste punt van deze uitgave, en terug bij kadet Sturm. Want wie deze kadet was, of hij überhaupt bestaan heeft en zo niet waarom Van het Reve zo’n fictiefiguur zou hebben laten opdraven, wordt ook in het notenapparaat niet duidelijk. Sterker nog, de lezer moet het doen met de simpele mededeling dat er ‘van annotaties bij Het geloof der kamaraden afgezien’ is. Waarom dat zo is wordt niet toegelicht, maar wie daardoor enigszins wantrouwig is geworden komt er vervolgens snel achter dat willekeur wel vaker de norm blijkt in het notenapparaat van de rest van deze uitgave.

Zo kom ik er, naar aanleiding van Van het Reve’s opmerking dat ‘Marijke Bakker niet kan acteren’ (wat verder in deel 3), pas dankzij Google achter dat het hier gaat om de vertolkster van ‘Mammeloe’ uit de televisieserie Pipo de clown. De intellectueel in mij had dat ongetwijfeld moeten weten – maar je kunt je afvragen of het dan wél nodig is twee bladzijden verder in een voetnoot uit te leggen dat het oedipuscomplex teruggaat op de tragedie Koning Oedipus van Sofocles. Of wie Pippi Langkous is (nog wat verder in hetzelfde deel)? Tevergeefs vraag ik me in deel 4 (blz. 298) dan weer af wie in godsnaam ‘Evans en Burnam’ mogen zijn – om zo’n twintig bladzijden verder wèl uitgelegd te krijgen wie Ot en Sien en Heer Bommel en Tom Poes ook weer waren.

Twee voorbehouden moeten er bij de verschijning van de Verzameld werk  dus gemaakt worden. Een (klein) deel van de daarin opgenomen teksten is alleen vanwege de volledigheid nog van belang, en de bezorging weet hen ook niet van die gedateerdheid te redden. Het tweede voorbehoud vloeit daaruit voort maar is belangrijker. De teksten van Van  het Reve roepen na enige tijd onvermijdelijk een vermoeidheid op, die slechts te ondervangen is door een spaarzame en selectieve lezing van deze dikke delen Verzameld werk. Hoe briljant de gespeelde naïviteit of felle common sense van de schrijver ook mag zijn, op den duur slijt de doeltreffendheid ervan onvermijdelijk af – vooral bij het lezen van de stukken die Van het Reve kennelijk ook zelf van mindere kwaliteit vond.

Houd je die twee veiligheidsregels in acht (gedoseerd lezen, en van het ongebundelde werk lang niet alles), dan blijft dit oeuvre uniek in zijn vermogen je steeds weer te verbazen met zoveel als boerenslimheid vermomde scherpzinnigheid en zulk een onmiskenbare stijl. Het bestaansrecht van dit Verzameld werk is daarmee voldoende bewezen – ook al weet de bezorging maar niet te beslissen tussen teveel en te weinig voetnoten en  is lezen van kaft tot kaft niet zo’n goed idee.

Eerder verschenen in Ons Erfdeel

Lees hier het eerste artikel uit deze serie en ook het laatste

Boeken van deze Auteur:

Karel van het Reve, Verzameld werk deel 6

Verzameld werk deel 7

Karel van het Reve, Verzameld werk deel 3

Karel van het Reve, Verzameld Werk deel 4

Karel van het Reve, Verzameld Werk deel 5