"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Katholiek in de Republiek. De belevingswereld van een religieuze minderheid 1570-1750

Woensdag, 12 februari, 2020

Geschreven door: Carolina Lenarduzzi
Artikel door: Jos Palm

Nederlandse katholieken werden tot begin 20ste eeuw door de elite geclassificeerd als ‘bijwoners’

Katholieken in Nederland Ondanks onderdrukking waren katholieken in de Lage Landen bijzonder zelfbewust en vindingrijk. Dat blijkt uit een studie van Carolina Lenarduzzi.

[Recensie] Katholieken hadden in ons land lange tijd een positie die leek op die van de grootste religieuze minderheid van nu, de moslims. Dat lag aan henzelf. Het woord van hun wereldleider de paus en zijn plaatselijke zegsman de pastoor ging dikwijls boven het bleke woord van de Nederlandse staat; en ze beten zich vast in eigen trauma’s en preoccupaties – zo leerde ik begin jaren zestig op de katholieke dorpsschool te Zeddam dat de moord op de martelaren van Gorcum (1572) de ergste misdaad was uit ‘onze geschiedenis’, terwijl ik niets hoorde over de Holocaust.

De discriminatie lag ook aan wat met een fraai eufemisme de ontvangende samenleving heet. De roomsen werden tot begin twintigste eeuw door de weldenkende elite getolereerd en geclassificeerd als ‘bijwoners’. Ze telden nauwelijks mee, niet op bestuurlijk niveau en niet in de hogere kringen van bedrijfsleven, bankwezen en cultuur. Er bestond ook een rijk arsenaal aan scheldwoorden voor deze volkssoort, variërend van papen tot tofelemonen, de Mokumse beschimping voor deze tweederangs gelovigen die zwak in de knieën zouden zijn.

Antipaaps

Foodlog

De oorzaak van deze achterstelling ligt in de geschiedenis, in de ketterij van Calvijn die in onze contreien samenviel met de oorlog tegen de allerkatholiekste koning van Spanje. Het bracht tussen 1568 en 1648 een vaderland voort waarvan de onderdanen op papier de meest geslaagde afdruk van de menselijke soort tot dan toe moesten zijn. Ze waren volmaakt progressief eigentijds, dat betekende burgerlijk, voor de opstandige Oranjes en voor de Republiek, correct protestants en vooral antipaaps. Zo was althans het gewenste zelfbeeld van de bovenlaag in een samenleving waar de grootste minderheid van top tot teen nog hing aan het oude geloof dat door de Opstand in een kwade reuk was komen te staan.

De vraag hoe de katholieken overleefden in zo’n weinig welgezinde omgeving is al decennia onderwerp van historische studie. Een katholiek historicus als L.J. Rogier hield het er in de jaren vijftig op dat een ondergrondse priesterkaste de gelovigen had gevrijwaard van de opgelegde ‘protestantisering’ van volk en vaderland.

Veel later concludeerde historicus Willem Frijhoff dat er in de zestiende en zeventiende eeuw sprake was van een betrekkelijke omgangsoecumene tussen protestants en rooms, die katholieken een beperkte maar acceptabele leefruimte bood, mits ze zich afdoende aanpasten. In zijn spoor gingen geschiedkundigen op zoek naar het katholieke volksbestaan in protestantse tijden. Dat was er geweest, en bleek meer dan het pappen en nathouden van de zelfbenoemde protestantse dragers van staat, cultuur en samenleving.

Trucjes

En nu is er dan de samenvattende studie die een totaalbeeld geeft van de katholieken in bange dagen, geschreven door juriste en historica Carolina Lenarduzzi (1960). Haar boek is een bewerking van een proefschrift en wordt hier en daar ontsierd door modieuze containerbegrippen als ‘pullfactoren’ en ‘agency’. Maar het is een rijk werk dat duidelijk maakt dat een als religieus opgevatte eigenstandige, zogeheten achterblijvende cultuur niet zomaar door een voorhoede is te bekeren tot de zegeningen van de vooruitgang. Integendeel: zij creëert in relatieve anonimiteit haar eigen autonome wereld, een schaduwwerkelijkheid die op sleutelmomenten voorrang krijgt boven de schijnbaar dominante realiteit.

De belangrijkste bevinding van de schrijfster is dat de katholieke minderheid – die alleen cultureel en politiek een minderheid was, getalsmatig was zij een meerderheid – zich niet liet onderschoffelen. Zij werd juist tegen de verdrukking in bijzonder zelfbewust en vindingrijk. Zo gaven de roomsen hun overledenen die werden begraven in heidense openbare protestante grond een kluitje gewijde aarde mee in de kist; zo trokken ze fluisterend ter bedevaart naar bijvoorbeeld het Duitse Kevelaer, waar ze eenmaal over de grens luidkeels Maria-liederen aanhieven en lieten ze bij ontstentenis van voldoende mannelijke koorzangers, religieuze lekenvrouwen, de zogenoemde kloppen, de misliederen zingen.

Oranje-moordenaar

Er ontstond in het missiegebied, de Hollandse zending, een activistisch soort gelovigen die de missiepriesters en paters uit den vreemde bijstonden en die vaak voorop liepen in de strijd om behoud van het eigene dat officieel niet mocht bestaan. Ze schiepen een eigen herinneringscultuur door tekeningen en schetsen van door de protestante geroofde, oorspronkelijke roomse kerken te maken; ze hielden nauwkeurig routes van pelgrimages als de Amsterdamse Stille Omgang bij en liepen die na; ze verstopten relieken – vereerde heilige wonderresten – in woningen of in nabij rooms buitenland (zoals het afgekliefde hoofd van de Oranje-moordenaar Balthasar Gerards, die heilig zou moeten worden verklaard), ze componeerden hun eigen religieuze muziek, en bouwden hun schuilkerken.

Het had er alle schijn van dat de katholieken hun geloof en cultuur bewaarden voor het moment dat de grote dag van rooms volksherstel zou komen. Die kwam in het Rampjaar 1672 toen een groot deel van het vaderland van hervormde handen overging in Franse, roomse handen. Dat leidde tot uitzinnige manifestaties van religieuze vreugde, tot een heilige mis in de Utrechtse Dom en tot sacramentsprocessies in Zwolle en elders. Maar het feest bleek van korte duur. Toen de Franse invasie was mislukt, ging de natie weer over tot de orde van de dag: de protestante burgerlijke status quo werd in ere hersteld.

Katholieken leerden, noteert de schrijfster, ermee leven, en bleken allesbehalve de gevreesde vijfde colonne van de paus. Velen werden zelfs uit opportunistische overwegingen staats- en Oranjegezind. Onderwijl voltrok zich onweerstaanbaar, tegen alle verboden van uiterlijk vertoon in, het proces van verinnerlijking. De huiskamer werd het voorportaal van de formeel niet toegestane godsdienst. Geloof van een traditionele randmaatschappelijke minderheid laat zich niet dwingen, sterker nog, het graaft zich hardnekkig en creatief in. Dat is les van Lenarduzzi’s belangrijke boek.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad