"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

La Superba

Woensdag, 27 februari, 2013

Geschreven door: Ilja Leonard Pfeijffer
Artikel door: Daan Stoffelsen

Het beloofde land van literatuur, rolexen en mooie meisjes

Het mooiste meisje van Genua heeft geen naam. Of heet ze Ornella? Giulia? In La Superba, Ilja Leonard Pfeijffers nieuwe roman na ruim zes jaar, passeren een serveerster, een vrouwenbeen en enkele travestieten als kandidaten – met fantasie kan alles. En fantasie, of die nu van berooide immigranten, gevallen stedelingen of een beroemde dichter uit het vaderland is, is wat iedereen in deze grote Genueze roman verbindt. Dit, plus een tragisch lot en een goed gevoel voor ironie, goed gemengd, maakt La Superba uiterst vermakelijk. Maar de urgentie van de thematiek is wat ondergesneeuwd.

Toen in het najaar van 2006 Pfeijffers vorige roman verscheen, Het ware leven. Een roman, heb ik me er als recensent een beetje van afgemaakt, en daardoor heb ik nu wat uit te leggen. In die vorige roman vermengde Pfeijffer (1968, tevens dichter, columnist en classicus) elementen uit het werk van Dan Brown, Heleen van Royen en Tolstoj, met bijrollen voor zichzelf en nog wat andere schrijvers. Het was uiterst vermakelijk, met personages die in opstand kwamen en de schrijver in het nauw brachten, en het was knap geschreven.

Dat geldt ook voor La Superba: het is geestig en ingenieus. Het speelt met genres van de reisgids tot de klassieke Italiaanse roman, met Nijhoff (geciteerd door een Italiaanse travestiet), met Van Gaal (‘Ben ik nou zo slim of bent u nou zo dom?’ Een Italiaanse zwerver), met Manara-pornografie en met zomerlyriek (‘Vier lange bruine blote benen in een soort van broekjes die te klein zouden zijn om fris ontluikend schaamhaar te bedekken als ze zich niet hadden geëpileerd, met daarboven een vermoeden van een hemdje waarin minderjarige tietjes loerend hun kans afwachten. […] Ik overdrijf een beetje. Ik zit mijn fantasie uit te leven. Laten we het een stijloefening noemen.’). Het verwijst vooruit en terug, het is zelfbewust, het herhaalt en varieert. Het klopt.

In zijn nieuwe is alleen de beroemde dichter uit het vaderland gepromoveerd tot hoofdpersoon en verteller. Hij is romantisch ingesteld, maar ranzigheid vermijdt hij niet, hij schrijft een vriend brieven, die ooit een roman zouden kunnen worden (‘Als ik deze notities ooit zou omwerken tot een roman, zou ik dit, al is het echt zo gebeurd, als eerste moeten schrappen. Die gedachten over fantasie kan ik thematisch relevant maken, maar dat gele blusvliegtuig is te veel. Dat kan echt niet.’). Hij komt af en toe wat dom over, maar Genua kent hij (‘”Is er iets wat je niet weet?” “Dat weet ik niet.”’), en wíl hij kennen. Hij wil een van de Genuezen worden.

Het been

Daarbij maakt hij fouten. Een daarvan is het been. Als Ilja (om maar even de auteur en de hoofdpersoon/verteller uit elkaar te houden) al in de eerste paragraaf van het boek struikelt over een voorwerp, blijkt hij vooral nieuwsgierig:

‘Maar het voelde niet aan als hout. Daarvoor was het te koud en te glad. Het was ook te rond om een balk te zijn. Het voelde raar aan, een beetje vies ook. Ik probeerde mijzelf bij te lichten met het lampje van mijn mobiele telefoon, maar het schijnsel was te zwak. Ik was vlak bij huis. Ik besloot het ding te verstoppen achter de containers met bouwafval en het de volgende dag te bestuderen. Ik was nieuwsgierig. Ik wilde eigenlijk heel graag weten wat het was.’

(Let op de opeenvolging van ik+persoonsvormzinnen, die suggereren eenvormigheid, maar het gaat van heel concreet (‘vlak bij huis’) naar heel subjectief (‘eigenlijk’). Dat werkt. Geestig. Pfeijffer is een bewust stilist, en een effectief stilist. Niet per se mooi, maar – ook hier – onderhoudend.)

Het blijkt dus een been, een vrouwenbeen, en in de rest van dit eerste deel zal Ilja ermee worstelen. Weggooien! Maar zonder vingerafdrukken! Ach, wat geil een vrouwenbeen. Weggooien! Maar zonder sperma! Het been zal nog enkele keren terugkeren in het boek, als het symbool van Ilja’s tragische lot.

De overvolle stad

Het verloren vrouwenbeen is niet de enige met wie Ilja een romantische verhouding krijgt. Het meisje uit de bar der spiegels natuurlijk, het eerste dat ‘mooiste van Genua’ mag heten in deze roman. Inge, Ilja’s vertaalster. De verarmde, oude, excentrieke Monia. Dan zijn er de mannen. Rashid. Don. Djiby. Walter. Dat zijn de belangrijkste, er zijn er meer, er zijn er zo veel dat je af en toe de weg kwijt bent (in lijn met het labyrintachtige karakter dat Pfeijffer wil overbrengen) en denkt in een klassieke Italiaanse roman verzeild te zijn geraakt.

Een deel van hen is inboorling, maar de meesten zijn gelukszoeker. Rozenverkoper Rashid vanuit Marokko, de immer dronken hoogleraar Don, de vrolijke sleper Djiby uit Senegal, de half-Deens, half-Franse theatermaker Walter – net als Ilja zijn ze naar Genua gekomen om hun leven te verbeteren. Met weinig succes. Ze stuiten op de trotse stad, die hen geen kansen biedt, die de regels verdraait, die zich afkeert van haar aanbidders. Dit is de thematiek die La Superba belangrijker maakt, relevanter maakt dan de flauwigheid en ranzigheid suggereert.

Alleen, komt die urgentie over? Iedereen is zich wel erg bewust van zijn plek in het verhaal.

‘Ik heb altijd al graag een romanpersonage willen worden. En als ik niet rijk en succesvol kan worden,dan kan ik op die manier misschien nog beroemd worden, dat is tenminste iets. Zorg je dan wel dat je mijn naam goed spelt? Djiby P. Souley. Vooral die P. is erg belangrijk.’

Ilja werkt aan een theaterstuk over de emigratie naar La Merica, dat met vergelijkbare beloofde landfantasieën vergelijkbare teleurstellingen opwekte. En Pfeijffer beschrijft de tocht van de kruisvaarders, dóór Genua, dat hen niet bepaald gastvrij onthaalt. Het is wat nadrukkelijk allemaal.

(Vergelijk Rashids opkomst op het toneel met het openingsverhaal van Alsteins Vermiste wereld, waarin een Arabier met bebloed T-shirt een café binnenloopt. Totaal geen ironie, je zou het bijna sentimenteel noemen. Maar het werkt.
Vergelijk de luiken van Rashid, Don en Djiby met de vijf korte verhalen in Richard de Nooys Zendingsdrang, waarin vijf dader-slachtoffers een eigen stem krijgen en hun verhaal kunnen doen. Niet in dialoogvorm, waardoor je echt even weg bent van de cynische hoofdpersoon. Het werkt.)

Het slot en het lot

Het knappe en het onderhoudende overheersen – de ernst blijft een ondertoon. De pijnlijke uitglijders van Ilja zelf ondermijnen zijn zelfverzekerheid, maar blijven wat in slapstick hangen. Tot het slot. Dan wordt Ilja in zijn hart geraakt, wordt Genua op zijn donkerst afgeschilderd, dan is iedereen weg of dood of nog erger. De spoken van het verleden duiken op en alle vrolijkheid eindigt in het donkerste hoekje van het labyrint. In mineur. Dat brengt La Superbaeen niveau hoger (beste redacteur, maak er toch maar vier sterren van), en ons tot een droevige conclusie: de fantasie kan veel redden, maar het doet weinig af aan ons lot.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.