"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Landhuizen van Curaçao

Donderdag, 30 april, 2020

Geschreven door: Jeannette van Ditzhuijzen
Artikel door: Cees Luckhardt

Totaal overzicht in woord en beeld

[Recensie] Dit prachtig vormgegeven boek bevat beschrijvingen van alle ruim honderdvijftig landhuizen die Curaçao heeft gekend en waarvan sommige inmiddels verdwenen zijn. Doordat het boek vol zit met prachtige foto’s en interviews met huidige en voormalige bewoners kan het beschouwd worden als een eerste complete totaal overzicht in woord en beeld. Met de fraaie foto’s en het diepgravende archief onderzoek zijn alle ruïnes en fundamenten van verloren gegane landhuizen vastgelegd. De uitgeverij kan samen met de auteurs – Jeannette van Ditzhuijzen, Michael Newton, François van der Hoeven en Carel de Haseth – en fotografen – onder wie  Ton Verkuijlen, Brett Russel – enorm trots zijn op dit mooi en ruim geïllustreerde boek.

Een groot compliment en speciale vermelding moet uit gaan naar de in 1955 geboren Curaçaoënaar Michael A. Newton. Deze auteur is in Nederland afgestudeerd als bouwkundige en later als architect. Hij heeft verschillende publicaties op zijn naam staan over de Antilliaanse architectuur en monumentenzorg. Sinds 1988 is Newton werkzaam geweest bij de Curaçaose Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting, afdeling Monumentenbureau als monumenten- en restauratiedeskundige. De auteur is bijzonder nauwkeurig in zijn onderzoek en beschrijving van de Curaçaose landhuizen. Hij verwijst daarbij naar eerdere onderzoekers als Teenstra en W.E. Renkema die hem voorgingen in een poging een beschrijving te geven van de Curaçaose plantages. in zijn goed leesbare historische werk Het Curaçaose plantagebedrijf in de 19e eeuw. In deze publicatie uit 1981  concludeerde Renkema dat de woning van de eigenaar vaak evenwaardig was aan een stadhuis en dat hij zich in de 19e eeuw gedroeg als herenboer. Newton beschrijft als Renkema de plaats en betekenis van de plantagehouder in de Curaçaose samenleving.  In de 19e eeuw was de  Curaçaose plantage qua opzet te vergelijken met het gemengde boerenbedrijf in Nederland. Daarnaast hanteert Newton niet het woord ‘slaaf’, maar de omschrijving ’tot slaaf gemaakten’ en staat hij uitvoerig stil bij het begrip ‘landhuizen’ en de vier bouwstijlen die door de eeuwen heen globaal te onderscheiden zijn. Te weten: Curaçaose Hollandse stijl, Curaçaos Barok, Neo-Curaçaose Hollandse stijl en Neoclassicisme.

Algemeen is de bouwstijl van de landhuizen te omschrijven als een combinatie van Europese en lokale bouwmethoden. Uiteraard hebben daarbij ook de tropische weersomstandigheden en de in de Cariben aanwezige bouwmaterialen een rol gespeeld. Voor de lezer is het buitengewoon interessant  om te lezen hoe het erf en de basis van een landhuis vorm is gegeven, maar ook hoe de landhuizen onderling in verbinding stonden. Op een enkele plek op het eiland was een groep van maar liefst tien landhuizen onderling met elkaar in contact. Zowel in geluid als in zicht, doordat ze ieder op een min of meer gelijke hoogte gebouwd waren en zodoende elkanders landhuis konden zien en met de bel die gebruikt werd om signalen te geven. Met verschillende soorten belgeluiden konden signalen gegeven worden aan de slaafgemaakten en latere arbeiders, maar dus ook aan de omliggende landhuiseigenaren. Zo kon gewaarschuwd worden voor onraad en/of alarm geslagen bij brand of als er een opstand gaande was. De bel hing bij het landhuis tussen twee pilaren die in latere tijd vaak gedeeltelijk verloren zijn gegaan en waardoor in de twintigste eeuw de mythe heeft kunnen ontstaan van ‘de slavenpaal’. Dit zou een paal zijn waaraan slaven werden vastgebonden en afgestraft. 

Alle landhuizen blijken gebouwd in de tijd dat het eiland bezet werd door Nederland, dus tussen de  17e eeuw en de 20e eeuw.  De bijgebouwen hadden ieder hun eigen functie naast voorraadschuur (mangazinas) voor mais, dividivipeulen, katoen, kalk, houtskool en hooi werden ze ook gebruikt voor het maken van kaas uit opgeslagen melk. Ieder Curaçaos landhuis kent een plattegrond gebaseerd op twee klimatologische factoren zon en wind(richting). De lezer leert hier dat ze veelal zo gunstig mogelijk zijn gebouwd op de heersende oostelijke windrichting om een optimale afkoeling te bereiken. De keuken is juist niet op die windrichting geplaatst. Daarmee is voorkomen dat de kookgeuren eerst door het huis gaat. Vrijwel alle huizen hebben een galerij om de zon weg te houden.    

Heaven

Slecht op een pagina, in het uiterst gedetailleerde onderzoek, roept een mededeling van de auteurs een vraag op. Op pagina 15 staat vermeld dat het gebied rond de landhuizen ‘slechts’ ommuurd werd om ongewenste gasten te buiten te houden. De ommuring was dus schijnbaar niet een preventieve maatregel om iedere tot slaafgemaakten binnen de plantage te houden die veelal bij het landhuis  hoorde. Onduidelijk bij deze bewering is op welke feitelijke bewijzen of grond de auteurs de ommuring niet een tweezijdige, maar een onlogisch eenzijdige doel toe schrijven.    

Verder staat het prachtige boek vol met nieuwe gegevens. Voor de meeste lezers zal het volledig onbekend zijn dat er naast zoutplantages, ook waterplantages en ‘stinkende’ indigo plantages bestonden voor de blauwe kleurstof. Verschillende van die waterplantages blijken in de 20e ste eeuw door SHELL opgekocht om haar personeel in Julianadorp en Emmastad te kunnen voorzien van drinkwater zo leert auteur Jeanette van Ditzhuijzen de lezer.  Voor velen zal het nu onbegrijpelijk zijn dat koraal en breuksteen toen de gebruikelijke bouwstenen waren. De wanden met werden gesmeerd met kalk. De bouwmaterialen vroeg om zwaar uithak en sjouw werken, koraal moest na te zijn aangespoeld op het strand opgeschept en getransporteerd. Hoewel verf en verfhout aanwezig waren, kwamen hout, verf en dakpannen vaak uit Nederland. Terwijl de ‘slavenhuisjes’ zelden van steen werden opgetrokken. Een van de bijzondere en bekende landhuisbezitter is Bisschop Niewindt en ook blijkt er een familie tussen te zitten van een voormalige tot slaaf gemaakte. Vanuit de plantage werden producten als water, bloemen, eieren en vlees naar de stad gebracht voor de verkoop. Om die handel in de stad te kunnen drijven verbleef de eigenaar vaak in zijn eigenlijke permanente woning in de stad en liet hij het landhuis beheren door de ‘vito’.  

Veel landhuizen hebben de laatste tijd van hun huidige eigenaren een nieuwe bestemming gekregen zoals hotel ‘Bona Vista’ of museum zoals het landhuis ‘Knip’. Op plantage Knip ging in 1795 immers de grote Tula-opstand van start en is nu logischerwijs het Tula-museum gevestigd.  Na te zijn gerestaureerd hebben de landhuizen dus vaak een eigentijdse functie en toevoegingen gekregen. De grote variëteit in huidige functie zoals museum, hotel, restaurant, bibliotheek, kantoor komen allemaal aanbod in dit boek levert daarmee de huidige stand van zaken. Van de 150 landhuizen blijken er in 2019 nog 78 over.

Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 4 april 2020

Boeken van deze Auteur: