"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Leven als een Beest

Zondag, 27 augustus, 2017

Geschreven door: Charles Foster
Artikel door: Jonas Vandroemme

Of: wat maakt ons menselijk?

[Recensie] Hoe voelt het om een wild dier te zijn? Wat zien, voelen, ruiken en proeven ze? Omdat wetenschappelijke literatuur deze vragen nooit helemaal kan beantwoorden, besloot de Britse dierenarts en advocaat Charles Foster een stap verder te gaan. Hij leefde onder de grond zoals een das, zwom ’s nachts in rivieren als een otter, wroette in Londense vuilnisbakken als een vos, dwaalde door de Schotse hooglanden als een edelhert en trok van Oxford naar West-Afrika zoals een gierzwaluw. Want, zo betoogt hij: iets gewaarworden, is iets echt kennen.

Wormen en vanilleslijm

Foster vat zijn project niet halfslachtig aan. Wie dacht dat hij als das even in een donker hol piepte om te zien hoe dat voelt, heeft het mis. De man woelde dagenlang in de aarde en at wormen. Als vos likte hij langpootmuggen op. Die smaken blijkbaar als “kriebelig snoeppapier dat in vanilleslijm verandert”. Als edelhert liet Foster zich opjagen door een bloedhond en als vos bleef hij urenlang opgekruld liggen, omdat de roodharige beestjes dat nu eenmaal ook doen. Dat laatste klinkt zo gek nog niet, tot je dit leest:

“Mijn vossen waren stadsvossen, en dus wachtte ik opgekruld in een achtertuin in het noord-Londense Bow het vallen van de nacht af, zonder eten of drinken, plassend en poepend waar ik lag, en beschouwde de mensen in de rijtjeshuizen om me heen als vijandig, wat niet moeilijk was.”

Bergen

Je zal hem maar aantreffen in je achtertuin. Door dit soort passages – en het boek bevat er nog veel meer – krijg je als lezer onvermijdelijk het gevoel dat je bij de neus wordt genomen. Is dit een parodie op het natuurboekgenre? Is deze man mentaal gezond? Wat ben ik in godsnaam aan het lezen? Het zijn nog maar enkele vragen die door m’n hoofd schoten tijdens de eerste 50 bladzijden.

Pleidooi voor verwondering

Gaandeweg wordt echter duidelijk dat het Foster menens is: hij wil de grens tussen mens en dier doen vervagen. Daarbij waant hij zich geen gedaantewisselende sjamaan: Foster beseft maar al te goed dat zijn theriantropie (de metamorfose van mens naar dier) op onvermijdelijke, fysiologische grenzen zal stoten. Zijn onderzoek begint ook steevast bij die fysiologie: het boek bevat gedetailleerde informatie over pakweg de vliegkunst van gierzwaluwen of de stofwisseling van otters.

Maar voor Foster is dat dus niet voldoende. Hij wil zelf voelen, ruiken, horen en smaken hoe dieren hun omgeving ervaren. Hij weet dat die beleving nooit compleet kan zijn, maar wil toch zo dicht mogelijk proberen te raken. Leven als een beest is een pleidooi voor verwondering, een ode aan nieuwsgierigheid en een uitnodiging om onze zintuigen te herontdekken. Foster is duidelijk van mening dat traditionele biologen dat verleerd zijn. Hij zet zich af tegen hooghartig sciëntisme (dat verklaart wellicht de vele quotes van C.S. Lewis) en wil biologie terugbrengen naar waar het hoort: de natuur.

“Je moet jezelf vies maken in de aarde, kou en angst voelen in de lucht, jezelf schroeien aan het vuur, zeeziek worden in het water. Je moet krabben, krabben, krabben aan de wereld met dezelfde poot of vleugel als de schepsels die je wilt kennen.”

Daarmee is de kous echter niet af. Leven als een beest is een boek met heel veel laagjes. Om ze te ontdekken, moet je voorbij het tuinpoepen en wormeneten kijken.

Plaatsvervangende ervaring

Een belangrijk aspect zijn de filosofische vragen die Foster opwerpt. Door zich te verplaatsen in de wereld van wilde dieren vraagt hij zich bijvoorbeeld af wat we als mens kunnen weten (en wat weten eigenlijk is). Zijn er grenzen aan ons “vermogen tot plaatsvervangend ervaren”? Kunnen we de dieren – en bij uitbreiding de mensen om ons heen – echt kennen? Volgens Foster kan dat wel degelijk, maar daarvoor zijn zintuiglijke ervaringen cruciaal. De mens is echter vervreemd van die natuurlijkheid, getemd en verdoofd door moderne eenheidsworst.

Je zou kunnen concluderen dat Leven als een Beest een studie van empathie is. Maar dat zou voorbijgaan aan een andere laag van het boek: poëzie. Foster ziet zijn project niet louter als een wetenschappelijke en filosofische expeditie, maar ook als een literaire uitdaging. Als lezer kom je terecht in het hoofd van een bevlogen schrijver. En het moet gezegd: het hoofd van Charles Foster is een bizarre en lichtjes verontrustende plek om te vertoeven. Zijn gedachten knetteren en wervelen in alle richtingen, met grillige zijsprongen en buitengewone metaforen tot gevolg. Hoe een rivier overdag en ‘s nachts kan verschillen, beschrijft hij bijvoorbeeld zo:

“De dagrivier is frigide. Het wier wuift wel mooi, maar als steriele operatielakens, zonder enige erotische belofte. Het had evengoed behang kunnen zijn of een al te geregisseerde tentoonstelling in een klinisch verlicht, centraal verwarmd museum. Maar de nachtrivier grijpt je benen en streelt ze tot je kruis aan toe. Zonlicht spoelt de kleur uit het wier: weelderige zwart-, rood- en bruintinten sluipen terug zodra de zon weg is. In een donker woud klontert de nacht, in de rivier lost hij op.”

Als je de recensies van Leven als een Beest op Goodreads doorneemt, wordt al snel duidelijk dat dit zo’n boek is waar je ofwel van houdt, ofwel een bloedhekel aan hebt. Ik kan begrip opbrengen voor beide standpunten. De taal van Foster is weelderig, zijn gedachtesprongen ontembaar. Dat maakt het geen gemakkelijke lectuur. Haast elke paragraaf vraagt geestelijke arbeid. Dit boek is leerrijk en hilarisch, maar ook hoogst bizar en uitermate verwarrend (op een goede manier). Maar of je het nu koestert of veracht, één ding is zeker: Leven als een beest is een van de bijzonderste non-fictieboeken van het jaar.

Eerder verschenen op https://vreemderdanfictie.be/