"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Leven als een mens

Maandag, 22 november, 2021

Geschreven door: Charles Foster
Artikel door: Marnix Verplancke

Mijn boeren ruiken als een madenkwekerij

Volgens Charles Foster waren we het gelukkigst als jagers-verzamelaars. Daarna ging het alleen nog maar bergaf, met als absolute dieptepunt ons huidige stedelijke bestaan. En dus ging hij zelf ook een tijd als een jager-verzamelaar leven.

[Interview] “Het laatste wat ik heb gegeten was een egel. Dat was negen dagen geleden. Aan de smaak te oordelen beginnen egels al te ontbinden als ze nog in de bloei van hun leven rondhuppelen. Deze zit nog ergens in mijn binnenste, en mijn boeren ruiken als een madenkwekerij,” aldus Charles Foster in Leven als een mens, het boek waarin hij op zoek gaat naar wat het betekent om werkelijk mens te zijn.

Foster is niet zomaar de eerste de beste. Hij is dierenarts, hoogleraar medische ethiek in Oxford, advocaat aan de Londense balie, taxidermist en voor de rest heerlijk excentriek, zoals het een Engelsman betaamt. Daarom houdt hij van gedegen, ongewoon en soms ook wel wat bizar onderzoek. Zo wou hij bijvoorbeeld in zijn vijf jaar geleden verschenen Leven als een beest nagaan in hoeverre het voor een mens mogelijk is om zich in een ander wezen te verplaatsen, en dat niet in zijn medemens, maar in dieren dus. Hij las een halve bibliotheek over het onderwerp, maar kwam er niet uit, en dus besliste hij empirisch onderzoek te gaan doen. Hij ging gewoon leven zoals een das, een vos, een otter en een gierzwaluw. Hij groef met blote handen in een bos een leger uit, at regenwormen als een das en probeerde staand in een rivier met zijn mond vis te vangen zoals een otter. Je kan ver gaan, was zijn besluit, maar je kan nooit echt vergeten dat je een mens bent.

In zijn nieuwe boek, Leven als een mens, doet hij iets gelijkaardigs, maar dan op menselijk vlak. In een eerste deel gaat hij samen met zijn dertienjarige zoon Tom in de bossen van Derbyshire leven als een laat-paleolithische jager-verzamelaar, waarbij ze vooral roadkill eten, en dus ook een dode egel, wat toch iets heel anders is dan de mensen van een jaar of 40.000 geleden. In een tweede deel probeert hij zich in te leven in de neolithische mens, die tussen de 12.000 en 5300 jaar geleden een sedentair bestaan ging leiden en landbouwer werd. In een derde deel tenslotte gaat hij na welke invloed het verlichtingsdenken heeft gehad op de mens. Eerst een boek over dieren en nu een over mensen, zou je denken, maar schijn bedriegt, want in feite is Foster in allebei op zoek naar de vraag wat voor wezen hij als mens is, wat zijn relatie is met de wereld om zich heen en hoe die relatie de voorbije millennia veranderd is. “Een fundamentele vraag,” vindt Foster het, “want als we niet weten wie we zijn, weten we ook niet hoe we ons moeten gedragen. Hoe kan ik dan een goede man, vader, vriend of burger zijn?”

Boekenkrant

U leefde samen met uw zoon Tom een tijdje als laat-paleolithische jager-verzamelaar. Wat leerde u daaruit over het menszijn?

“In dat tijdperk flakkerde het menselijk bewustzijn op. Mensen hadden toen een andere kijk op de wereld. Zij zagen zaken die wij niet meer zien. Dat merk je bijvoorbeeld aan de artefacten die ze maakten. Voor het eerst in de menselijke geschiedenis kon een stuk hout meer zijn dan louter een stuk hout. Het kon bijvoorbeeld ook een wolf zijn. Door die symbolisatie namen de menselijke mogelijkheden enorm toen. We ontdekten toen dat we ook geestelijke wezens zijn en begonnen onszelf te zien als subjecten. Het ik werd toen geboren, en natuurlijk ook de ander. En daarmee ook de vraag hoe dat ik zich tot die ander diende te verhouden, de ethiek. Mensen werden verantwoordelijk voor de gevolgen van hun daden. Het alledaagse werd opeens bijzonder, niet alleen omdat het meerdere betekenissen kon hebben, maar ook omdat het begiftigd bleek met macht. De mens ontwikkelde toen het idee dat alles met alles verbonden is. Me gedragen als een jager-verzamelaar zorgde ervoor dat ik met meer respect naar de wereld begon te kijken. Bomen en egels waren opeens veel meer dan onbenullige zaken aan de rand van mijn leefwereld. De wereld kreeg weer glans en betekenis. Je kunt het vergelijken met een witte lichtstraal die door een prisma gaat. Voordien zagen mensen alleen dat witte licht, door de symbolisatie viel dat uiteen in alle kleuren van de regenboog. En zo ervoer ik het zelf ook. Ik zag opeens de meerlagigheid van de wereld om me heen, en de samenhang van alle objecten.”

Waarom hebben we dan het idee dat jagers-verzamelaars primitieve leeghoofden waren?

“De Britse schrijver en filosoof C.S. Lewis noemde dat chronologisch snobisme. We gaan er inderdaad nogal makkelijk vanuit dat alles wat oud is, ook primitief is. Daar steekt het neolithische geloof achter dat vooruitgang een rechte lijn zou zijn. Dus gaan we ervan uit dat alles alleen maar beter wordt en zien we onszelf als het summum van de evolutie. En dat terwijl we in realiteit heel wat verloren hebben sinds het laat-paleolithische tijdperk.”

Waarom zijn we dan gestopt met jagen en verzamelen en zijn we sedentaire landbouwers geworden?

“Omdat we op een of andere manier verplicht werden, niet uit vrije wil dus. Jagen en verzamelen leidt nu eenmaal tot een beter leven. Dat hebben moderne antropologische studies en archeologische reconstructies uitgewezen. Wat we weten is dat de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw gebeurde op het moment dat het klimaat in Afrika en het Midden-Oosten drastisch wijzigde, waardoor het moeilijker werd om te jagen en te verzamelen. Lang heeft dat niet geduurd, maar eens je stopt met dat leven verleer je er snel de kneepjes van. Om als jager-verzamelaar te kunnen overleven moet je immers de natuur kunnen lezen. Je moet honderden soorten kennen, hun sporen herkennen, weten waar ze graag verblijven en wanneer ze welke routes volgen. Je moet ook weten wanneer welke planten bloeien en wanneer ze bessen geven. Er komt dus heel wat kennis kijken bij het overleven als jager-verzamelaar, en wanneer je die kennis niet onderhoudt, gaat ze verloren. Maar ik vermoed dat er ook andere factoren meespeelden. De hedendaagse mens is over het algemeen liever lui dan moe. Dat zal toen niet anders geweest zijn. Het is natuurlijk makkelijker om je voedsel voor je voordeur te vinden dan er achter te moeten zoeken. Landbouw levert gewoon een makkelijker leven op. En misschien wel de meest fundamentele oorzaak van allemaal: mensen houden er niet van om vrij te zijn. Je ziet dat ook in onze hedendaagse politiek. Wij willen gestuurd en overheerst worden en kunnen niet overweg met te veel keuze of vrijheid. Geef ons dus maar een tiran, een netjes uitgestippelde levenswijze of desnoods een god.”

Is het dan niet gek dat we zo sterk onze persoonlijke vrijheid vooropstellen?

“We hebben het inderdaad de hele tijd over onze autonomie die zo belangrijk zou zijn, maar als je naar de realiteit kijkt, zie je iets heel anders. Zo vinden we de mogelijkheid om een bepaalde naam of nationaliteit te kiezen voor onszelf belangrijker dan onbegrensd over de wereld te kunnen zwerven. Want dat is toch waar de brexit uiteindelijk om draait? Onder het mom van het terugwinnen van de nationale autonomie heeft Groot-Brittannië zich losgescheurd van de EU. Maar wat is daar in realiteit het gevolg van? Dat we veel minder makkelijk naar het buitenland kunnen reizen of in het buitenland kunnen gaan werken. De enige vrijheid die we echt gewonnen hebben is die om een blauw paspoort op zak te hebben in plaats van een rood.”

Maar was de overstap van jagen-verzamelen naar landbouw dan geen goede zaak? Hij zorgde toch voor voedselzekerheid?

“Onze levensverwachting nam gigantisch af, en we leidden een miserabeler leven. We waren in feite ondervoed en hadden voor het eerst last van tandbederf en nieuwe ziekten, zoals artritis. In het neolithische tijdperk zien we voor het eerst ook massale sterfte optreden door epidemies. Maar in feite zijn dat maar details. Veel erger waren de gevolgen van dit sedentaire leven op sociaal vlak. Voor het eerst ontstond er een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen. Bij jagers-verzamelaars werd het werk gedeeld. Eens de landbouw opgenomen, werd de vrouw veroordeeld tot de haard, terwijl de man op het land werkte. Opeens was er één kostwinner die dat in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen ook duidelijk liet merken. Het is ook in het neolithicum dat de basis werd gelegd voor onze economie gebaseerd op vraag en aanbod. Surplussen zorgen voor ongelijkheid. Die leidt uiteindelijk tot hiërarchie en politieke onderdrukking. Ook opvallend is dat toen ook voor het eerst geweld op grote schaal voorkwam. Mensen leefden gewoon met meer samen en wat deden ze als de oogst aan hun kant van de vallei mislukte? Ze pakten hun speer op en overvielen het dorp aan de andere kant van de vallei. Waar de surplussen ook voor zorgden is het ontstaan van het idee van vooruitgang. Je moest immers ieder jaar een groter surplus hebben, want dat was vooruitziend en gaf je meer macht over je toekomst en je omgeving.”

Zelfs het volume van onze hersenen nam serieus af, schrijft u.

“Nog fascinerender is dat niet het hele brein kromp, maar alleen bepaalde delen, zoals het limbisch systeem dat betrokken is bij het voelen van emotie, genot en motivatie en onmisbaar is voor ons overleven. We zien dat trouwens niet alleen bij gedomesticeerde mensen, maar ook bij gedomesticeerde dieren, zoals honden, geiten en zelfs vissen. We raakten dus afgestompt door die domesticatie. En opgesloten, want opeens begonnen we stukken grond af te bakenen. Zolang we jagers-verzamelaars waren, was alle grond van iedereen. Nu eisten we bepaalde stukken op voor onszelf en trokken afsluitingen en muren op, om de dieren binnen en de andere mensen buiten te houden. Het fascinerende is dat die afsluitingen ook in ons hoofd kropen. We begonnen categorieën te definiëren, terwijl we tot dan een meer holistische kijk op de realiteit hadden. Er zijn neurologen en psychiaters, zoals Iain McGilchrist bijvoorbeeld, die daarin de overwinning van de linkerhersenhelft op de rechter zien die aan de oorsprong zou liggen van onze vernauwde kijk op onze omgeving. Die linkerhersenhelft focust immers op kleine zaken, ziet het grote overzicht of de context niet en is extreem conservatief.”

Boer worden deed ons dus anders naar de wereld kijken?

“Precies, en dat zie je ook aan het religieuze leven. We raakten afgesneden van de natuur en daardoor ook van de holistische natuurreligies. In de plaats daarvan creëerden we goden naar ons eigen beeld. In het laat-paleolithicum was de hele wereld bezield en daardoor in zekere mate ook heilig. Je was er enerzijds bang voor, maar je respecteerde hem ook. In het neolithicum begon men de natuur te knechten en ontdeed men haar van haar religieuze connotaties. Mensen leefden niet meer in de natuur, ze stonden erboven. De relatie veranderde dus van horizontaal in verticaal. In theologische termen uitgedrukt zag je een verschuiving van immanentie naar transcendentie. Niet dat dit helemaal nieuw was natuurlijk. Er zat altijd al een transcendente component in het geestelijk leven van de vroege mens, alleen verdween de immanente helemaal.”

De religies van het boek zijn dus stadsgodsdiensten?

“Dat gaat misschien wat ver, want die godsdiensten liepen aanvankelijk niet zo hoog op met het sedentaire leven, ook het jodendom niet bijvoorbeeld. Ze behielden een duidelijke voorkeur voor het leven van de jager-verzamelaar. Neem bijvoorbeeld het verhaal over de broers Kaïn en Abel. Allebei brengen ze een offer voor god. Kaïn is landbouwer en offert een deel van zijn oogst. Abel daarentegen offert een dier. Omdat God het offer van Abel aanvaardt en dat van Kaïn niet, slaat deze zijn broer het hoofd in, wat in het Oude Testament meteen de oorsprong van het geweld is. Kaïn vermoordt Abel in een veld, wat de neolithische landbouwerslocatie bij uitstek is natuurlijk. En waarom? Omdat Abel een herder is, iemand die rondtrekt, nauw verwant met een jager-verzamelaar. Dat hier een zekere voorkeur uitgesproken wordt, valt niet te ontkennen.”

Van nature zijn we dus niet voorbestemd voor het stadsleven?

“Absoluut niet, want het maakt ons ziek en agressief. Evolutionair psycholoog Robin Dunbar ontdekte dat er bij primaten een directe correlatie bestaat tussen de grootte van de frontaalkwab en de omvang van de groep waarin deze primaten leven. Op basis daarvan kwam hij tot de conclusie dat een mens in feite best in groepen woont van niet meer dan 150 individuen. Cognitief gezien kunnen we grotere groepen gewoon niet aan. Dat daar ook echt wel iets in zit zien we aan het aantal vrienden dat we op sociale media hebben. Dat mogen er gerust duizenden zijn, maar meer dan ongeveer 150 zullen we er niet echt van kennen. Het hoeft ons daarom ook niet te verbazen dat het stadsleven voor een groot deel disfunctioneel is en dat we ons zo vaak ergeren aan anderen.”

Maar, zoals de verlichtingsfilosofen zeiden, wij mensen bekampen dit irrationele dierengedrag toch met onze rede?

“Was het maar zo. Op veel vlakken is de verlichting een grandioos tijdperk. Het idee dat we sceptisch moeten staan tegenover alles en dat er geen vragen zijn die niet gesteld kunnen worden  was natuurlijk van fundamenteel belang, net zoals het vertrouwen dat gesteld werd in de rationaliteit. Alleen gebeurden er toen ook een paar andere zaken die uiteindelijk dit fantastische project hebben laten ontsporen. Het begon mis te gaan met Descartes. Hij maakte een onderscheid tussen materie en geest. Dit cartesiaanse dualisme werd door de volgelingen van die filosoof al gauw omgevormd tot het idee dat er alleen materie was en dat het geestelijke in feite geen enkele rol speelde. Dat is de moderne doctrine geworden van het materialistische reductionisme. Het zorgde ervoor dat de ziel uit de wereld werd gehaald. Dat was een heel betekenisvolle verandering, want in onze perceptie is het niet immoreel om een machine in elkaar te slaan, maar wel om iets te doden dat een ziel heeft. Als je die ziel dus weghaalt uit de wereld heeft die geen betekenis of doel meer. Over de laatste eeuwen heen is dat keer op keer herhaald, zodanig dat er niet meer over getwijfeld kan of mag worden. Volgens Steven Pinker is een van de grootste verwezenlijkingen van het wetenschappelijk denken de conclusie dat het universum doelloos is. Volgens mij kun je dat niet wetenschappelijk aantonen. Aan de universiteit zie ik onophoudelijk mensen die het niet als hun taak zien te ontdekken hoe de wereld werkelijk in elkaar zit, maar wel als het stofferen van de theorie van het materialistische reductionisme. Dat zijn ideologen, geen wetenschappers. Ik vind dat een trieste zaak, en ik zou niet liever zien dan dat de wetenschap bevrijd geraakt van dit fundamentalisme.”

Misschien zouden we de wereld dan ook op een meer zorgende en een minder utilitaire wijze gaan benaderen?

“Absoluut. Als je gelooft dat ook een dolfijn een ziel heeft, dan zul je die minder makkelijk doden of onkruidverdelger in zee lozen, om maar iets te zeggen.”

We moeten dus terug naar een bredere kijk op de werkelijkheid?

“Dat is het inderdaad. Het valt me op hoe alle grote wetenschappers uit het verleden intuïtie, beeldspraak en poëzie gebruikten bij het onderzoeken van de menselijke natuur. Dat is het echte wetenschappelijk onderzoek. Vandaag zie je dat alleen nog bij wetenschappers die zich bezighouden met gebieden aan de rand van de wetenschap. De vergelijkingen van kwantumfysici zijn poëzie. En terecht, want als we echt willen doordringen tot de betekenis van de wereld hebben we niet alleen laboranten, maar ook dichters nodig.”

Zoals ook de Engelse romantische dichter Percy Bysshe Shelley al zei. Bent u niet gewoon een ouwe romanticus?

“Ongetwijfeld. De romantiek was een terechte reactie op het verlichtingsfundamentalisme. Want wat is de romantiek anders dan een oproep om alle mogelijke aspecten van de wereld in ogenschouw te nemen, en ons niet alleen te beperken tot een paar? Volgens de hedendaagse wetenschap mogen we de wereld alleen bekijken door een beperkt aantal lenzen en levert al de rest alleen maar een vertekend beeld op. Maar zo werkt echte wetenschap niet. Kijk naar de grote wetenschappelijke inzichten uit het verleden. Hoe zijn die ontstaan? Niet doordat iemand zich van bij de aanvang regels en beperkingen oplegde, maar door een intuïtief gevoel, een ingeving van de verbeelding zou je kunnen zeggen, waarna er een paar jaar onderzoek volgde om na te gaan of er iets in zat.”

Het leven van een ouwe romanticus gaat echter niet altijd over rozen, merkte Foster toen hij samen met Tom als rondzwervende jager-verzamelaar de Engelse kust bereikte. Laat ons een lekker verse bouillabaisse maken, dachten ze wat anachronistisch, en dus begonnen ze zeevruchten te verzamelen, kwakten die omdat er in het laat-paleolithicum nog geen pannen waren in een rendierhuid en kookten er een soepje van. Al leverde het niet meteen op wat Foster ervan verwacht had: “Algauw wordt het een maritiem soepzootje,” schrijft hij, “krioelend van de poten, klauwen en voelsprieten, groen, slijmerig, rubberig, vezelig, harig en modderig. De eerste hap voelt als een hap uit de bil van een rugbyer, ergens halverwege de tweede helft van de wedstrijd.”

Charles Foster ( Knutsford, Cheshire, VK, 1962)

Studeerde diergeneeskunde, recht, medisch recht en ethiek in Cambridge en is taxidermist in zijn vrije tijd.
Werkte in Saoedi-Arabië en Israël alvorens advocaat te worden in Londen, waar hij zich heeft gespecialiseerd in medisch recht en ethiek. Recent was hij nog betrokken bij Mortier v België, de zaak waarin Tom Mortier de Belgische staat dagvaardde voor het Europees hof voor de Rechten van de Mens omwille van de euthanasie die Wim Distelmans wegens ondraaglijk lijden uitvoerde op de moeder van Mortier, Godelieva De Troyer.
Doceert medisch recht en ethiek in Oxford.
Schreef tientallen boeken en honderden wetenschappelijke artikels. Zijn opmerkelijkste boek is wellicht Leven als een beest, waarin hij beschrijft hoe hij probeerde te leven als een das, een vos, een otter en een gierzwaluw.
Hij woont met zijn vrouw en zes kinderen afwisselend in Oxford en een afgelegen dorp in Griekenland.

Eerder verschenen in De Morgen