"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Lied van de tijd

Woensdag, 24 juli, 2019

Geschreven door: Julia Blackburn
Artikel door: Karin de Leeuw

Op zoek naar Doggerland

[Recensie] Ooit kon je van Londen naar Amsterdam lopen. Een gigantische laagvlakte verbond Engeland met de rest van Europa. Doggerland werd het gebied genoemd. Zo’n zevenduizend jaar geleden nam de zee het in bezit en sindsdien herinnert slechts de naam van de Doggersbank aan dit verleden.

Ooit was ook in het leven van de Britse auteur, Julia Blackburn, Engeland met Nederland verbonden. Ze was getrouwd met een Nederlander, spreekt de taal, onderhield de relatie ook in tijden dat zij voor hun werk ieder in hun eigen land woonden. Maar de geliefde stierf en, zoals velen weten, rouw is als een golf die over je heen spoelt en je omver duwt.

In tijden van klimaatverandering en Brexit ligt een verhaal naar Doggerland eigenlijk voor de hand. Het kan een studie zijn over de verbondenheid die er eens was en een studie naar wat er gebeurt wanneer land verdwijnt, overspoeld wordt, in het geval van Doggerland doordat de ijstijd ophoudt en het ijs smelt, de zeespiegel uiteindelijk met wel 25 meter stijgt.

Engeland heeft langzamerhand een traditie van wandelgidsen waarin de auteur naast een verslag van zijn tochten ook uitgebreid vertelt over een onderzoek dat hij of zij aan het doen is. Op onderhoudende wijze doet men daarbij verslag van bezoeken aan wetenschappers en amateurs. Overigens blijft dit genre met betrekking tot de prehistorie niet beperkt tot de Engelsen. Een paar jaar geleden kwam uit Scandinavië het boek Mijn Europese Familie van Karin Bojs, dat haar persoonlijke geschiedenis en die van de Europese bevolking vertelde over de afgelopen 54.000 jaar. Ook daar was het vertrekpunt van de auteur verlies in eigen kring en de vragen die dit oproept bij de achterblijver.

Boekenkrant

Julia Blackburn woont dicht bij de zee. Achter de horizon ligt, onzichtbaar, Nederland. Wanneer ze over het strand loopt, vindt ze regelmatig ‘schatten’; botten (van mammoeten), fossielen en bewerkt vuursteen. Vooral wanneer het gestormd heeft en stukken van de kliffen zijn afgeslagen, komen zaken uit het verleden opnieuw aan de oppervlakte.

Niet al te ver bij haar vandaan, bij Happisburgh, werden een aantal jaren geleden voetstappen gevonden van mensen (homo antecessor) die meer dan achthonderdduizend jaar geleden op die plek hebben gelopen. In dit gebied, op de rand van land en water kan je het verleden bijna voelen.

Julia Blackburn doet er ook van alles aan om dat verleden te voelen. Zo eindigt ze het boek met een verslag van een wandeltocht, tijdens twee ijskoude winterdagen, bij het kustplaatsje Cley. Door een moerassig natuurgebied, aan de rand van waar Doggerland begon, loopt ze en beschrijft ons wat ze ziet en voelt. De kou, het riet, het getijde en de vele vogels, je kunt je zomaar verplaatsen hoe het er tien millennia geleden uit heeft gezien.

“…En ik zou je vertellen, al luister je niet,
Dat de tijd zowel langer als korter is…”

schrijft ze in een prozagedicht aan haar overleden man. Een landschap waar je doorheen kan lopen en dat toch zo oud is; een geliefde wiens aanwezigheid je nog voelt en waarvan de afwezigheid je oorverdovend beheerst, dat is de korte, lange tijd waar wij in leven. Het sluit aan bij een apocalyptisch gevoel dat in deze tijd soms opdoemt.

Overigens neemt Blackburn zelf dit soort grote woorden als Apocalyps niet in de mond. Zij neemt ons mee op haar tocht langs een Deense onderzoeker van veenlijken, een Urker visser met een pakhuis vol mammoetbotten en een autistische strandjutter en zijn gehandicapte maatje. Ze laat ons zien dat zelfs een verdronken land niet onzichtbaar is. Nu nog worden de stammen van eiken gevonden die op de zeebodem hebben gestaan en tot vijftien meter hoog zijn geweest. Spoelen ze aan, of komen ze op andere wijze boven het zand uit en met lucht in aanraking, dan beginnen ze te vergaan.

Maar hoe je het ook wendt of keert, de mensen uit het verleden hebben geen stem. Turend over de zee, komen we relatief weinig van ze te weten. Als amateur en journalist heeft de schrijfster het voordeel boven vakhistorici, dat ze kan dromen en interpreteren. Ze is ontroerd bij het zien van de veenlijken van een moeder en kind, ziet er zorgzaamheid en genegenheid in. Ze interpreteert vrijelijk over de gevolgen van de Storegga-aardverschuiving, waar wetenschappers slagen om de arm moeten houden als ze iets beweren.

Storrega betekent ‘grote rand’ in het Oudnoors. De Storegga-aardverschuiving had zo’n acht duizend geleden plaats. Door de stijging van de temperatuur kwam een aardverschuiving op gang bij de Noorse kust. Een klif van vijftienhonderd kilometer lengte stortte in, doordat het onderliggende glaciale sediment onstabiel was geworden. Een geweldige tsunami was het gevolg. De vloedgolf ging niet op Doggerland aan, maar zorgde er wel voor geweldige overstromingen. Toch heeft een eiland, Doggersbank, nog duizend jaar daarna bestaan. Toen verdween ook dat stuk land onder water. In sommige perioden moeten er zeespiegelstijgingen van wel twee meter per eeuw zijn geweest. Steeds meer land verdween. Hoe hebben bewoners van het land daar op gereageerd?

Blackburn wijst op de vindplaatsen die heiligdommen en rituele plaatsen verraden. Mensen geven al zo lang vorm aan verlies. Toepasselijk citeert ze Blind Willie Johnson, kind van Amerikaanse negerslaven geboren in 1897:

“Won’t somebody tell me,
Answer if you can!
Want somebody tell me,
What’s the soul of man?”

Het is goed dat ze in dit lied een verbinding maakt tussen haar eigen verlies (het gedicht werd gespeeld op de crematie van haar man), de vragen die ze heeft als ze over de zee tuurt en deze zwarte man, die een lot bezingt dat hem door mensen is aangedaan. Meer antwoorden zullen er niet komen, maar het in een boek staven van deze oer menselijke vraag is een prestatie van formaat.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles