"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Maar waar zijn die duiven dan

Vrijdag, 16 oktober, 2020

Geschreven door: Jan Siebelink
Artikel door: Annette Wierper

De schaduw van de herinneringen

[Recensie] In de boeken van Jan Siebelink is de thematiek van Á rebours, van de Frans-Nederlandse schrijver J-K. Huysmans, ook wel de bijbel van de decadentie genoemd,  nooit ver weg.  Dat is in Siebelinks nieuwste roman Maar waar zijn die duiven dan niet anders. Dat levert prikkelende literatuur op waarin verval, vervreemding van het eigen en ik en een onstabiele werkelijkheid domineren.

Onder de ietwat raadselachtige titel treedt de lezer het fin de siècle in een hedendaagse setting binnen. De hoofdpersoon Hugo Tempelman lijkt gemodelleerd te zijn naar de aristocraat Des Esseintes, de excentrieke hoofdpersoon uit de beroemde décadence– roman van Joris-Karl Huysmans Á rebours (1884). Weliswaar speelt Tempelmans leven zich op een minder exorbitant  -want typisch Hollands – niveau af dan dat van Huysmans held, maar de hang naar hedonisme, dandyisme en egoïsme liggen bij Tempelman niet ver onder de oppervlakte. Siebelink maakt het de lezer moeilijk om sympathie voor zijn protagonist op te brengen; het is een verwende, narcistische man die het met de moraal niet zo nauw neemt en leeft in zijn herinneringen waarin hij zichzelf ziet als het slachtoffer van andermans manipulaties. Een martelaar dus.

Literatuur in verval

Dat Jan Siebelink een bewonderaar is van Joris-Karl Huysmans en gefascineerd was door diens beroemde roman mag als algemeen bekend verondersteld worden. Siebelink was verantwoordelijk voor de Nederlandse vertaling van Á rebours (Tegen de keer, 2019)  en van Huysmans De Bievre (1983) en zat Huysmans als het ware ‘onder de huid.’ Het begrip décadence, het vermoeden dat de samenleving na een periode van groei en bloei net als het menselijk lichaam gedoemd is in verval te raken en te sterven, sloop ook de literatuur binnen. Het was Huysmans die in Á rebours de literatuur beschreef als een “onherstelbaar verzwakt en uitgeput organisme,” dat op haar sterfbed de laatste genoegens smaakt om “de meest verfijnde en pijnlijke herinneringen vast te leggen.”

Geschiedenis Magazine

De angst voor verval

Al eerder, in 1975, toonde Siebelink zijn fascinatie voor de thematiek van Huysmans in zijn opvallende debuut, de verhalenbundel Nachtschade (1975). In de verhalen figureren personages die ten  prooi vallen aan een ongrijpbare angst voor fysiek en moreel verval en de overtuiging dat zij gedoemd zijn tot aftakeling en dood. Vaak niet geheel ten onrechte: veel van Siebelinks personages lijden aan een of ander fysiek dan wel psychisch ongemak. Het veel geroemde verhaal Witte chrysanten waarin een bloemenkweker uit Velp te gronde gaat aan zijn onderdanigheid en godvrezendheid, geldt algemeen als een prelude op het latere, zeer persoonlijke, Knielen op een bed violen (2005).

In Maar waar zijn die duiven dan lopen we één dag mee met het leven van Hugo Tempelman. Het is een bijzondere dag, want het zal zijn laatste zijn. Tempelman heeft prostaatkanker en de brief die hij van de uroloog krijgt met de uitslag van de biopsie maakt hij niet open. Alle voortekenen wijzen er immers op dat de boodschap slecht is. ‘De brief luidt mijn einde in. Het is zeker dat ik ongeneeslijk ziek ben.’ De sensaties ‘in een stuurloze auto’ te rijden, op een ‘trap te hollen die ineens ophoudt’,  voelen als een aanval. Hij neemt direct een besluit waarop hij niet zal terugkomen: hij zal de dag zinvol besteden en dan zelf een eind aan zijn leven maken. Geen lijdensweg, zoals zijn vader, zijn vrouw. Hij heeft een pistool en hij weet hoe hij ermee om moet gaan.

De schaduw van de herinneringen

In de daaropvolgende uren volgen we Tempelman in een caleidoscoop van herinneringen aan zijn getroebleerde jeugd, afgewisseld door sprongen terug in de tegenwoordige tijd. Die herinneringen vallen als een schaduw over het lopende verhaal. Omdat het een ik-verteller betreft, die per definitie als onbetrouwbaar moet worden beschouwd, weet je als lezer al dat het niet zo slecht zal aflopen als Tempelman je in de  proloog wil doen geloven. Dat haalt al direct de angel uit het verhaal. Maar omdat Siebelink het karakter van zijn held niet al te veel diepte heeft meegegeven, krijgt de verbeelding toch ruim baan en wordt de oerfunctie van literatuur recht gedaan. Wie is die Tempelman eigenlijk? Hij lijkt een vermogend man, met zijn glanzende cabrio, zijn geriefelijke huis vol antiek op het van zijn pleegouders geërfde landgoed. Daar heeft hij van de in verval geraakte kwekerij een ware lusthof gemaakt met zeldzame planten- en vruchtenrassen. Het lijkt allemaal perfect in orde, maar onder de oppervlakte van de uiterlijke schone schijn borrelt het van onbeheersbare angsten, schaamte en onverwerkt verdriet. Tempelman etaleert een hopeloos en chaotisch verlangen naar houvast in iets hogers, zoals een geloof, maar tobt tegelijkertijd met zijn christelijke verleden. Zelfanalyse en zelfobservaties sleuren hem in een troebel meer waarin verlies van samenhang, het gevoel te mislukken en de greep op het leven verloren te hebben, doelloos ronddobberen. Zijn minnares verwijt hem: ‘jij maakt het zuivere onzuiver, van deugd ondeugd, jij vervormt dingen, jij perverteert.’

De worsteling van de ik-figuur laat ook zijn sporen na op de lezer. Doordat de hoofdpersoon zijn gedachten niet op orde heeft, raakt ook de lezer in verwarring. Dat maakt Maar waar zijn die duiven dan? tot een weliswaar onderhoudend maar complex boek, waarin vele vragen onbeantwoord blijven. Te beginnen met die vreemde vraag die in  de titel wordt gesteld en waar Tempelman zelf ook geen ander antwoord op weet dan van schaamte ineen te krimpen.  Een beetje een dramaqueen, die Hugo.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

De buurjongen

Maar waar zijn die duiven dan

Jas van belofte

Jas van belofte