"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Making 'Nature'

Maandag, 10 april, 2017

Geschreven door: Melinda Baldwin
Artikel door: Piet Borst

Peer review en Nature, een moeizaam huwelijk

[Recensie] Voor de huidige generatie promovendi in de natuurwetenschappen is een stukje in het wetenschappelijk tijdschrift Nature de top van de Olympus. Alleen noeste vlijt, talent en een dosis geluk brengen onderzoekers daar. De weg omhoog kent verscheurende monsters — de peer reviewers die ieder stuk kauwen en herkauwen — en je hebt haast: de concurrentie klimt ook. Voor die promovendi is het moeilijk te bevatten dat het niet altijd zo geweest is. In mijn promotietijd stelde Nature weinig voor. De twee stukjes die ik in het blad heb gepubliceerd waren minne bijproducten van mijn eigenlijke onderzoek, dat in serieuzere biochemische tijdschriften werd gepubliceerd, zoals Biochimica Biophysica Acta, toen wereldberoemd, nu wat afgezakt naar solide middelmaat. Wat ik mij in 1959 niet realiseerde was dat er nog een ander verschil was tussen de twee bladen. Het serieuze Biochimica Biophysica Acta had peer review: ingezonden artikelen werden door deskundige collega’s van commentaar voorzien. Nature deed niet aan peer review en mijn stukjes werden zonder enige wijziging en commentaar afgedrukt. Het lijkt onvoorstelbaar, maar het zou tot 1973 duren voor een nieuwe hoofdredacteur van Nature, David Davies, peer review verplicht stelde. De geschiedenis van Nature is in 2015 beschreven in een dik boek van wetenschapshistorica Melinda Baldwin. In een artikel in de Notes and Records of the Royal Society ging ze onlangs dieper in op de peer review bij Nature.

Aanbevelingsbrief

Die peer review ging nogal simpel: de hoofdredacteuren en hun assistenten beslisten alles zelf. Zij gingen daarbij voornamelijk af op de reputatie van het instituut waar het onderzoek was gedaan en op aanbevelingsbrieven van kopstukken in de wetenschap. Het beroemde Nature-stuk van Watson en Crick in 1953 over de structuur van DNA is geplaatst zonder dat er een reviewer naar had gekeken. Sir Lawrence Bragg, de baas van het Cavendish lab, waar Watson en Crick werkten, had een aanbevelingsbrief geschreven en dat was genoeg. Zo zal het ook wel zijn gegaan met mijn stukjes in Nature. Mijn baas, Bill Slater, had lang in het Engelse Cambridge gewerkt en hij had een reputatie als een solide en betrouwbare onderzoeker. Curieus is ook dat John Maddox, die Nature in de jaren tachtig heeft verbouwd tot het sexy, high-impact tijdschrift dat het nu is, aanvankelijk weinig op had met peer review. In zijn eerste periode als hoofdredacteur, van 1966 tot 1973, bleef de peer review erratisch en Maddox besliste veel zelf. In zijn tweede periode, vanaf 1980, was peer review weliswaar de norm, maar hij bleef eigengereide beslissingen nemen. Zo kwam het idiote artikel van Jacques Benveniste in 1988 in Nature ondanks vernietigende referentenrapporten. Benveniste meende biologische activiteit aangetoond te hebben van homeopathische verdunningen van antiserum. Maddox wist dat dit onzin was, want hij was niet op zijn achterhoofd gevallen. Hij rook echter publiciteit en hij plaatste daarom het prutstuk van Benveniste in Nature op voorwaarde dat hij een herhaling van de proeven zelf mocht komen controleren. Voor die controle nam hij mensen mee met ervaring in het ontmaskeren van alternatieve oplichters, zoals de beroemde goochelaar James Randi. Uiteraard bleek dat oneindig verdund serum geen biologische werking heeft als de proef goed gedaan wordt. Het positieve resultaat van Benveniste was veroorzaakt door een mix van slordigheid, naïviteit en het weglaten van ‘niet-passende’ resultaten, kenmerkend voor het alternatieve circuit. De vrij vunze publiciteitsstunt heeft Maddox veel kritiek opgeleverd. Benveniste was uiteraard niet overtuigd. Ook binnen Nature was er veel weerstand: geen van de sectieredacteuren wilde het stuk in de sectie waarvoor zij verantwoordelijk waren, zodat het uiteindelijk terechtkwam in een speciale rubriek, ‘Scientific paper’. Publiciteit wist de gisse Maddox inderdaad te genereren met zijn ‘circusstunt’, zoals de critici het noemden. Niet alleen de afschuw in wetenschappelijke kring bracht Nature op ieders lippen, maar de beroepshomeopaten verwijzen tot op de dag van vandaag met intense trots naar ‘hun’ Nature-publicatie. ‘Homeopathie werkt! Het staat zelfs in Nature!’ Dat de proeven niet deugden en nooit zijn bevestigd (in 1993 verscheen, ook in Nature, een grondige weerlegging van Engelse farmacologen onder leiding van Stuart Hirst) — dat wordt er nooit bij verteld. Nature was overigens niet uniek met zijn erratische peer review. Volgens Baldwin liepen de Engelsen op dit punt lang achter bij de Amerikanen. Tot 1976 werden alle beslissingen bij het meest prestigieuze medische Britse tijdschrift, The Lancet, door de hoofdredacteur genomen. Dat kan wel kloppen. Mijn vader publiceerde tussen 1950 en 1972 een aantal artikelen in The Lancet en dan hoefde hij alleen de hoofdredacteur te overtuigen, ook niet altijd makkelijk trouwens.

Eigengereid

Boekenkrant

Terug naar Nature. Maddox was eigengereid, maar hij bracht wel wat mee. Ik heb hem een paar keer ontmoet en hij deed mij denken aan Francis Crick. Hij had hetzelfde snelle verstand, kennis van zaken en vermogen om snel de wikkels van een probleem te strippen en bij de kern te komen. Maddox heeft mij eens een interview afgenomen voor de BBC-radio, want hij was niet vies van een schnabbel. Het interview moest een half uur duren en het duurde ook precies een half uur en werd uitgezonden zonder dat er een zin uitging. Let wel, dit ging over antigene variatie bij Afrikaanse trypanosomen, en eencellige parasieten zijn niet direct een onderwerp voor fysicus Maddox. Toch kende hij de literatuur, iedere vraag was to-the-point. Imponerend. Het is nooit prettig als je stuk zonder enige peer review wordt afgewezen — ik heb mijn deel gekregen — maar het moet toch draaglijker zijn als het door een Maddox gebeurt dan door de middelmatige redacteuren die nu de burelen van Nature bevolken.

Met of zonder peer review zullen tijdschriften blunders blijven maken, maar de publiciteitsgeile tijdschriften lopen meer risico, doordat ze eerder geneigd zijn om hun reviewers te passeren. Ook The Lancet heeft nog in 1986 een stuk van David Reilly en collega’s over de werkzaamheid van homeopathische behandelingen gepubliceerd. Dat stuk wordt nog steeds aangehaald vanwege de koddige zwateltaal waarmee wordt uitgelegd hoe oneindig verdunde geneesmiddelen toch kunnen werken. In hetzelfde blad, in 1997, legde de Leidse epidemioloog Jan Vandenbroucke de zinloosheid van zulke trials haarfijn uit — ze ‘gaan nergens heen’, zoals hij het zei.

Fout is fout

Ook Nature heeft nog wel eens geblunderd door peer review in de wind te slaan. Ik herinner me een aansprekend stuk van een collega die rond 1982 iets spectaculairs had ontdekt in Afrikaanse trypanosomen. Die trypanosomen kunnen hun mantel wisselen (dat is antigene variatie), en omdat ze duizenden verschillende mantels kunnen maken, weten ze te ontsnappen aan de immuunafweer van hun gastheer. Mijn collega Donelson had gevonden dat die trypanosomen bij het kopiëren van de genen voor de manteleiwitten een DNA-polymerase gebruiken die makkelijk fouten maakt, zodat het manteleiwitrepertoire snel toeneemt. Een mutagene DNApolymerase — dat was een sexy vondst! De redactie van Nature liep ermee weg en het negatieve review van die zure Borst ging de prullenmand in. Dit spectaculaire Nature-artikel werd het meest geciteerde artikel in het gebied van de antigene variatie — tot mijn intense ergernis. Donelson was op slag beroemd en kreeg bakken geld voor zijn onderzoek. Maar ja, wetenschap is geen politiek, fout is fout, en eens komt dat uit — de mutagene polymerase is een artefact gebleken. De moraal van dit anekdotische verhaal moge duidelijk zijn: peer review is niet alleen een nogal onnauwkeurig instrument, het is in zekere zin ook een jong instrument. Er is nog tijd voor verbetering.

Eerder verschenen in Skepter