"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mark Rothko

Donderdag, 8 oktober, 2020

Geschreven door: Annie Cohen-Solal
Artikel door: Quis leget haec?

De doeken zijn groot, maar hij ziet ze als krachtig én intiem

[Recensie] In 2015 was er een tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag van het werk van Mark Rothko. Ik wilde daar naar toe, dus dat was een goede reden om de net verschenen biografie van Annie Cohen-Solal over deze kunstenaar aan te schaffen.

Rothko wordt als Marcus Rothkowitz in 1903 geboren in Daugavpils, Letland. In 1913 emigreert de familie naar de Verenigde Staten om de pogroms te ontlopen. Hij studeert er korte tijd aan de Yale-universiteit, maar maakt deze niet af. Het verhaal gaat dat zijn interesse voor kunst gewekt werd in 1923, toen hij een vriend bezocht die naakttekeningen maakte op de Arts Student League in New York. Marcus besluit te gaan schilderen.

Hij krijgt kortstondig les maar is grotendeels autodidact. Het is interessant om te zien hoe zijn stijl zich ontwikkelt. Tot in 1940 figuratief, je kan er nog wat uit opmaken. Tot 1943 mythologisch, dat is ook nog te overzien. Van 1944 tot 1946 wordt het surrealistisch, van 1946 tot 1949 ‘multiform’ en vanaf 1949 volledig abstract. Je kan er alle kanten mee op.

Hij heet inmiddels Rothko en zijn werk wordt geëxposeerd. Zoals het vaak gaat, hij oogst lof en verkoopt niets. Hij heeft zijn ups en downs, haat zijn schildersgereedschap soms, legt het zelfs opzij om aan een boek te beginnen, maar vindt uiteindelijk zijn stijl in 1949. Ruimte, zwevende vormen, grote, gekleurde vlakken zonder inkadering. Hij is er wereldberoemd mee geworden.

Boekenkrant

De man zelf is niet makkelijk. Hij is erg precies over wat er met zijn werk wel en niet mag, hoe een tentoonstelling eruit moet zien en wie zijn werk aanschaft. Hij bestaat het om een aankoop van twee van zijn werken door het Whitney Museum in New York af te slaan;

” ‘Geachte heer Goodrich,’ schreef Mark Rothko dus aan een van de directeuren van het Whitney Museum, ‘via Betty Parsons bereikte mij het bericht dat u hebt verzocht vóór de vakantie twee van mijn schilderijen te verzenden om te worden gezien door uw aankoopcommissie. Gegeven het feit dat ik dat verzoek moet afwijzen, haast ik me u deze opmerkingen tijdig te doen toekomen….Mijn onwil om deel te nemen was destijds gebaseerd op de overtuiging dat de werkelijke en specifieke betekenis van de schilderijen op deze tentoonstellingen verloren zou gaan en geweld aangedaan zou worden.”

Om kort te gaan. dat was destijds zo en het zal nu wel niet veel beter zijn. Bovenal waakt hij ervoor dat zijn doeken worden gezien als decoratie voor een museummuur. De doeken zijn groot, maar hij ziet ze als krachtig én intiem. Toch krijgt hij natuurlijk ook zijn portie kritiek, zoals van kunstcriticus Howard Devree, die spreekt over een “serie proefstroken die een huisschilder heeft gemaakt voor een huisvrouw die niet kan kiezen.” Voilàje kijkt weer heel anders tegen zijn werk aan.

Uiteindelijk verdient hij goed geld met zijn doeken. Toch is hij niet gelukkig. Hij scheidt van zijn eerste vrouw en hij verlaat zijn tweede vrouw en zijn twee kinderen uiteindelijk om te gaan wonen in zijn atelier. Hij rookt en drinkt zich te pletter. Uiteindelijk pleegt hij zelfmoord in 1970.

Ik heb dit boek niet voor niets gekocht, het geeft mij een mooie basis om naar zijn werk te gaan kijken. Ik weet meer over de achtergronden van zijn werk en wat hij er mee wilde. Maar… ik denk dat de auteur er meer uit had kunnen halen. Het boekt telt 304 pagina’s leesvoer. Dat is niet veel voor een toonaangevend kunstenaar, wiens familie de pogroms in Rusland ontvluchtte en die een bestaan moest opbouwen in de Verenigde Staten. Hij werd als Jood niet geaccepteerd, kende een moeilijke start. Zijn eerste huwelijk wordt in één zin afgedaan en ook over zijn dood wordt weinig meer gezegd. Alles wordt gememoreerd, maar er had meer in gezeten. Zeker als ik kijk naar de vuistdikke biografie die Cohen-Solal over Jean-Paul Sartre heeft geschreven. Dat gezegd hebbende, het gaat vooral over zijn werk. Laat ik eindigen met een prachtig citaat van Rothko zelf, iets dat hij tegen Italiaanse studenten zei, toen zij hem vroegen of hij naar Italië was gekomen om tempels te schilderen;

“Zeg ze maar dat ik zonder het te weten mijn hele leven al tempels schilder”.

Eerder verschenen op Quis leget haec?