"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Masnawî

Zondag, 23 februari, 2020

Geschreven door: Mevlana Djalaluddin Rumi
Artikel door: Marijke Laurense

Roemi is als een spirituele sauna

Voor het eerst is de Masnawî, de ‘Perzische koran’ van de dertiende-eeuwse mysticus Roemi, in het Nederlands vertaald. Abdulwahid van Bommel ontsloot de “goudmijn aan metaforen”.

[Interview] Drie jaar heeft Abdulwahid van Bommel (1944) eraan gewerkt, op een dieet van sterke koffie. Want Mohammed Roemi vertalen met een volle maag, dat gaat niet. Daarvoor gaan de ruim 25.000 verzen van de Masnawî, het meesterwerk van de middeleeuwse Perzische mysticus, te veel over het duizelingwekkende verlangen terug naar God, naar de geliefde vriend, naar de baarmoeder – zoals een rietfluit klaaglijk getuigt van heimwee naar het rietbed waaruit zij is losgesneden. De Masnawî opent met dit Lied van het riet en dat is meteen Van Bommels favoriete fragment uit Roemi’s werk. Dankzij Unesco en de burgemeester van de Turkse stad Konya kon deze ‘Perzische Koran’ voor het eerst integraal in het Nederlands worden vertaald.

Daar staat hij dan: de cassette met zes delen dundruk, in een kosmisch granaatappelmotief. Er zijn veel ezelsoren te vouwen in deze caleidoscoop van leerdicht, lyrische bekentenissen, fabels, sprookjesachtige verhalen, wijze toelichtingen en hetero- en homo-erotische anekdotes, waarin acht eeuwen voor Reve al ezels figureren. Van Bommel heeft met zijn deskundige aantekeningen Roemi’s Perzische Koran inderdaad toegankelijk en acceptabel gemaakt voor een breed mystiek georiënteerd publiek. Toch zullen sommige christelijke, joodse, ongelovige of vrouwelijke lezers hier en daar hun wenkbrauwen nog fronsen.

Binnen drie jaar van 25.577 Perzische verzen meeslepende Nederlandse poëzie maken, dat lukt natuurlijk niemand. Ritmisch heeft voormalig jazzmusicus Van Bommel zich goed gered, maar de literaire lezer krijgt veel gedwongen rijm te verdragen. Toch is Van Bommels Masnawî in letterkundig opzicht beslist een aanwinst met zijn goudmijn aan metaforen en literaire motieven.

Yoga Magazine

Een in 2002 verschenen Engelse vertaling van de Masnawî maakte van Mohammed Roemi in de Verenigde Staten veruit de best verkochte dichter van het vorige decennium.

Roemi is lang aan Nederland voorbijgegaan. En ook nu houden de betrokkenen het liever onder ons: “Het huidige klimaat wat betreft de islam is natuurlijk niet echt gunstig”, vindt Van Bommel. “Toen ik benaderd werd voor de vertaling heb ik eerst zelfs geweigerd en gezegd: dat leest toch geen hond! Maar bij de presentatie eerder dit jaar zat de zaal vol.”

Wat spreekt u zo aan in Roemi?

“Het morele oordeel van gelovigen over of je van het ware geloof bent, heeft me altijd zwaar op de maag gelegen. Bij christenen, maar ook bij moslims. De moslims pretenderen, net als Nederlanders, verdraagzaam te zijn, maar in de praktijk zijn ze vaak teleurstellend intolerant. Daarom trof Roemi’s oproep me zo: ‘Kom, kom, wie je ook bent, kom weer. Heiden, afgodendienaar, vuuraanbidder, wie of wat je ook bent, kom! Onze plaats is geen plaats van wanhoop. Al heb je honderd keer je eed van berouw verbroken, kom!’ Er ging een deur voor me open.”

Dé moslims? Dat klinkt alsof u niet bij ze hoort.

“Ik ben inderdaad een luis in de pels. Ik heb ook veel kritiek en zelfkritiek op de islam. Het is fnuikend als je zo tevreden bent met jezelf. In een kerk of moskee is het vaak van ‘wij tegen iedereen’ en ‘iedereen moet worden zoals wij’. Dat is geen creatieve manier om met geloof om te gaan. Als we op deze manier doorgaan, keren de jongeren de moskee de rug toe en gaan ze op zoek naar andere, nieuwe wegen.”

Roemi’s naam wordt vaak in één adem genoemd met soefisme en wervelende derwisjen. Bent u een soefi?

“Mensen noemen mij een soefi, ja. En zo langzamerhand noem ik ook mezelf eerder een soefi dan een algemeen moslim. Als ik wat op internet publiceer, komen er wel eens reacties als: je moet er rekening mee houden dat hij geen gewone moslim is, maar een sofist. Dat is dan als scheldwoord bedoeld. Maar dat interesseert me allemaal niet zo. Mijn uitgangspunt is: ik buig voor het goddelijke in ieder mens.”

Wat betekent de ‘Masnawi’ voor u?

“Je kunt het boek zien als een exegese van de Koran. Roemi heeft zich veel vrijheid veroorloofd in het denken over de verhouding tussen God, mens en de wereld. Daarmee heeft hij de orthodoxie flink in de kuif gepikt. Hij was in zijn tijd een spiritueel bevrijdingstheoloog. Niet voor niets staan er in de ‘Masnawi’ zoveel anekdotes over bevrijding, zoals een prachtige fabel over hoe een papegaai uit zijn kooi ontsnapt. Roemi wilde het onzegbare zeggen, en voor mij is dat gelukt.

“Dat betekent niet dat ik geen bedenkingen heb bij sommige passages, met name bij die rare moslimclichés over vrouwen en joden. Ik ben opgegroeid in Nederland en denk er gewoon anders over. Bij Roemi’s verhaal over een joodse koning die de christenen wil uitroeien, ben ik bijna afgehaakt, dat werd me echt even te gortig.”

Wie had u voor ogen, als lezers?

“Er is een aantal groepen in Nederland waarvoor ik regelmatig spreek, van vooral niet-moslims. Bijvoorbeeld mensen die in hospices werken, met wie ik meditatieoefeningen doe. Of een groep die bezig is met boeddhisme en hindoeïsme. Mensen die vanuit een algemene spirituele belangstelling meteen heel veel begrijpen. Ik denk dat Roemi’s publiek indertijd ook ongeveer zo was. Verder houd ik vrij veel lezingen in het land en wat je daar dan aan tegenspraak en opmerkingen krijgt, houd je allemaal in je achterhoofd.”

En nu? Gaat u nu ook Roemi’s andere grote werk ‘Diwan’ vertalen?

“Als het aan mij ligt wel. Het lijkt me heerlijk, geweldig. Roemi is een spirituele sauna: je wil er niet meer uit. Verder ben ik gevraagd op te schrijven wat voor mij populair gezegd ‘The Secret of Rumi’ is, over mijn persoonlijke worsteling en ervaring met Roemi en hoe je Roemi naar het nu kunt tillen. Dat lijkt me heel leuk om te proberen.”

Wie was Roemi?

Djalaluddin Roemi (Rûmî) wordt in 1207 geboren in Balk, in het huidige Afghanistan. Onder de Mongoolse dreiging slaat het gezin op de vlucht en na enige omzwervingen strijkt het neer in Konya. Zijn vader aanvaardt daar een leerstoel aan de universiteit en na diens dood in 1231 volgt Djalaluddin hem op. Maar in 1244 komt er een abrupt einde aan zijn academische carrière, als hij op straat derwisj Sjams at-Tabriz ontmoet. Hij is zo onder de indruk van diens mystieke wijsheid, dat hij van zijn ezel valt, ontslag neemt en de wetenschap inruilt voor de poëzie. Bij zijn dood in 1273 laat deze tijdgenoot van Europese mystici als Hildegard van Bingen, Hadewijch en Meester Eckhart een enorm oeuvre na, waaronder de Masnawi (‘de Perzische Koran’) en de Diwan, 40.000 verzen, voornamelijk odes aan Sjams.

Er zijn in Nederland behalve Abdulwahid van Bommel nog twee mensen intensief met Roemi bezig, de vertalers Marcel Derkse en Sipko den Boer. Hun vertalingen zijn plechtiger en letterlijker dan die van Van Bommel, die veel spreektaal gebruikt.

Al tijdens Roemi’s leven was zijn poëzie zeer geliefd, ook onder niet-moslims. In Turkije wordt hij nog steeds kortweg ‘de meester’ (Mevlana) genoemd, een naam waarmee ook menig Turks afhaalrestaurant in Nederland hem eer bewijst.

Uit de Masnawî, boek 1, het eerste vers:

“Bişnev in ney çün şikâyet mî küned,
Ez cüdâyîhâ hikâyet mî küned”

In de vertaling van Abdulwahid van Bommel:

“Luister naar de fluisteringen van het riet,
Luister hoe het weeklaagt over de scheiding.
Losgesneden van mijn bed van riet
Roert mijn treurzang man en vrouw als een wijding…
Zoekend naar begrip, een luisterend hart voor mijn verlangen,
Óók door de pijn van afscheid en verlatenheid gewond.
Ieder mens, door de afstand tot zijn oorsprong bevangen,
Verlangt terug naar de tijd die hem daarmee verbond.”

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense