"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Melodie d'amour

Maandag, 6 mei, 2013

Geschreven door: Margriet de Moor
Artikel door: Daan Stoffelsen

Onnavolgbaar liedje

Viermaal een alles overstijgende, het verstand te boven gaande, niet-exclusieve, warme liefde: dat is de korte samenvatting van Margriet de Moors nieuwe roman Melodie d’amour. Of: liefde, ondanks. Of: overspel zonder pijn, waanzin zonder slachtoffers. Deze zoete, kabbelende, af en toe kletserige roman-in-verhalen is niet zonder zuur of rafelranden of onverklaarbaarheid, en dat maakt hem zeer aanstekelijk.

De iets langere samenvatting is:

– Gustaaf blijft van Atie houden na een kind bij een ander verwekt te hebben, en nadat ze ziek geworden is, en hem heeft verdreven (‘Zijn vader, zijn moeder’).
– Cindy heeft eindelijk in de getrouwde Luuk, de zoon van Gustaaf, haar grote liefde gevonden (‘Zijn jammerlijk stuk vrouwmens’).
– Leonore heeft een nieuwe vriend, Luuk (!), maar treurt nog steeds over haar jonggestorven broer (‘Haar broer’).
– Myrte, inmiddels ex van Luuk, wandelt in Friesland met een oude vriendin en denkt terug aan de vader van die vriendin, haar eerste grote liefde (‘Myrte’).

De Moor heeft de vier delen of verhalen elk een eigen verteltoon gegeven. Het eerste verhaal, dat in naoorlogs Rotterdam speelt, heeft een alwetende verteller, die dicht op de personages zit. Dat doet wat  gedragen aan, en die toon wordt door de wederopbouwmotieven (Gustaaf is baggeraar, zijn bedrijf floreert) en de duistere beginscène (zie de voorpublicatie op Athenaeum.nl) nog eens versterkt. Maar kijk naar de openingszinnen:

Yoga Magazine

‘Hij is op de fiets gekomen. Het regent niet meer, ergens komt zelfs een beetje maanlicht vandaan. Het is precies vijf voor acht als Gustaaf Doesburg bij het laatste huizenblok van de Goudsesingel afstapt en zijn fiets tegen een lantaarnpaal op slot zet, goed, elk verstandig mens doet dat, al heeft hij vast al wel aangevoeld dat hij op weg is naar een waanzinsscène.’

Alwetend is een verkeerde term. Het suggereert objectiviteit, onafhankelijkheid, en zo’n groteske term als ‘waanzinsscène’ is dat allebei niet. Het geeft een glimp weer van de intimiteit  en eigenaardigheid van de personages in dit boek. Onaffe, sympathieke mensen zijn het, die je in hun handelen en denken leert kennen, maar die je nooit helemaal begrijpt – ook daar slaat ‘alwetend’ de plank mis. Dat geldt evenzeer voor de drie andere verhalen, die uitsluitend vanuit de vrouwelijke hoofdpersonen verteld zijn.

In het eerste deel, getiteld ‘Zijn vader, zijn moeder’, zien we de grote liefde tussen Gustaaf en Atie, dan de parallelle liefde tussen Gustaaf en hun huurster Marina en de fysieke en psychische ongemakken die Atie steeds meer belemmeren (onder andere een Transient global amnesia! Nooit eerder van gehoord, nu in twee romans, Daan Heerma van Voss’ De Vergeting, en deze, kort op elkaar). Parallel daaraan ontstaat de zwangerschap en het moederschap van Marina, en volgt Atie’s besluit Gustaaf weg te sturen. Het is een liefdesverhaal dat misloopt maar desondanks doorloopt.

Wat Gustaaf en Atie beslissen, of eigenlijk niet eens beslissen, maar gewoon laten gebeuren, is moeilijk te duiden, laat staan te veroordelen. Zijn er schuldigen? Omstandigheden? Daar gaat het niet om. De Moor laat je toe in een wereld met gefilterd zomerzonlicht en een onnavolgbaar liedje.

Geklets

Wie voor wat verantwoordelijk is, is in de andere verhalen al een stuk duidelijker door de ik-vertellers. En dat maakt het ook wat kneuterig – nog een graadje erger dan in dat andere liefdesboek, Bert Natters Hoe staat het met de liefde . Uitroeptekens, nadruk, sentiment en grote woorden:

‘Hoe het begon? Hoe het kón beginnen verdomme, patsboem! een man en een vrouw in een tragische liefdesband gevangen? In ieder geval met drie dagen storm.’

Of, veel later:

‘Hou onmiddellijk je mond, dacht ik terwijl er een zeer kwaaie, zeer plotselinge woede in me oplaaide. Kop dicht alsjeblieft! Ik betreurde het dat ik niet over een revolver met knaldemper beschikte.’

De Moors Cindy, een vrijgezelle docente klassieke talen, is een emotioneel mens (dus ja, het is in character), en dat wordt me af en toe wat te veel. Ze kletst, ze houdt het verhaal op. Maar wel op een paradoxale manier. Het was al zo dat we nergens doorkrijgen wat Luuk, overal de onzichtbare tweede (in ‘Zijn vader, zijn moeder’ onzichtbare vierde) terwijl hij toch bij al die vrouwen het hoofd op hol brengt, nu bezielt. Maar ook van Cindy begrijpen we in steeds mindere mate wat haar drijft. Dus dat expliciete, dat beschrijven en benoemen, wat De Moor elders achterwege laat, dat is maar schijn. Ze laat het zien, ze toont het, maar ze laat niets zien. Want wat ziet Cindy nu in hem? En waarom begint ze te raaskallen over revolvers?

Overigens is dat sentiment en dat overvloedige in de stijl niet aan Cindy alleen voorbehouden. Myrte’s verhaal begint met een ergerlijke zweverigheid:

‘Het regent. Als de zon goud is en de maan zilver, dan is de regen het simpele, met de hand gemaakte tin. Terwijl ik vanaf de sluizen de zeedijk weer op klim denk ik na over de regen die in tegenstelling tot de zon en de maan het werk van de aarde is, dus iets van onszelf.’

En een paar alinea’s verder vallen er andere grote woorden:

‘Je neemt een beslissing, doet er niet toe welke, en moet je eens zien. Voor je het weet wordt de hele boel overgenomen en ontrolt zich een verte waar alles maar doet, zijn gang maar gaat. Heeft iets van een spelletje, je mag meedoen, er iets van snappen is niet nodig, of je dat in je hart nou vreemd vindt of niet.’

Ja, voor je het weet, ach, tja, in je hart. Je moet er niet te lang bij stilstaan, bij zulke weemakende overwegingen.

Platonisch, ideale liefdes met een vlekje

Nee, De Moors verdiensten liggen elders, bij raadselen die verder gaan dat wat je vreemd vindt in je hart. De Moor verklaart niets, maar laat de felle liefdes vlammen, zonder dat er een druppel lichaamssap vloeit, vreemd afstandelijk. De romances hebben iets ideaals, iets gelijkmatigs, zonder daders en slachtoffers – en ze hebben een vlekje. Want iets klopt er niet.

Melodie d’amour irriteert op momenten, maar fascineert ook, intrigeert, sleept mee, en bedient zo zowel de kritische scherplezer als de sentimentele gemakslezer in mij. Dat is wat literatuur moet doen.

p.s. dit is de eerste roman van Margriet de Moor die ik gelezen heb. Mis ik typische De Morismen? Moet ik teruglezen? En wat dan? Reageer, ik reageer terug.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

De virtuoos

Eerst grijs dan wit dan blauw

Ik droom dus

Roundhay, tuinscène