"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mémoires d'aveugle: L'autoportrait et autres ruines

Donderdag, 18 maart, 2021

Geschreven door: Jacques Derrida
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Knipoog ontbreekt bij Jacques Derrida

[Recensie] Op uitnodiging van het Louvre heeft de filosoof Jacques Derrida een keuze gemaakt uit de vele duizenden etsen, tekeningen en schilderijen in de archieven van het Louvre en het Musee d’Orsay. Hij selecteerde 44 tekeningen en schilderijen van 34 kunstenaars uit de 15de tot en met de 19de eeuw, onder wie Rembrandt en de Fransman Antoine Coypel (1661-1722). De expositie is de eerste in een reeks tentoonstellingen [uit 1990/red.], Parti Pris genaamd, waarvan er elke twee jaar een wordt gehouden. De bedoeling is dat iedere keer een ‘bekend persoon’, een cultuurdrager die in het dagelijks leven niet direct met beeldende kunst heeft te maken, wordt uitgenodigd de tentoonstelling samen te stellen aan de hand van een door hem of haar gekozen thema. Kunstkritiek hoeft nu eenmaal niet alleen van specialisten afkomstig te zijn, zo laten de Louvre-conservatoren Francoise Viatte en Regis Michel in het voorwoord van de catalogus bij Mémoires d’aveugle: L’autoportrait et autres ruines (Herinneringen van een blinde, het zelfportret en andere ruïnes) weten. Met deze ‘nieuwe aanpak’, wil men ruimte geven aan andere gezichtspunten dan die van de kunsthistorici.

Dat is ze met Derrida in ieder geval gelukt, want de de bezoeker wordt namelijk niet alleen aangespoord om zeer intensief de tentoongestelde kunstwerken te bekijken, maar ook om zich te buigen over filosofische uiteenzettingen die naast en onder de kunstwerken zijn aangebracht. De teksten zijn fragmenten van een opstel dat Derrida speciaal voor deze gelegenheid heeft geschreven. Door die grote lappen tekst zal menig bezoeker zich na het bezichtigen van de expositie afvragen of hij of zij nu een tentoonstelling met begeleidende tekst heeft bezocht of een filosofisch boek met illustraties heeft gelezen.

In de teksten stelt Derrida op de eerste plaats de waarneming van de kunstenaar ter discussie. Bij een serie zelfportretten van Henri Fantin-Latour (1836-1904) vraagt hij zich bijvoorbeeld af wat de kunstenaar nu echt heeft gezien toen hij in de spiegel keek: Wie of wat tekende de kunstenaar? Zichzelf, zijn idee van zichzelf of een ander? En dan is er de overgang tussen het moment van kijken en het moment van tekenen. Wat gebeurt er in de tussenfase? Als de kunstenaar zijn ogen neerslaat om te gaan tekenen treedt er, volgens Derrida, een moment van blindheid op, een moment waarin de kunstenaar niet meer waarneemt. Wat hij tekent is gebaseerd op wat hij zich herinnert van zijn waarneming, want kijken naar een object en tegelijkertijd tekenen is praktisch gezien onmogelijk. Het portret dat zo ontstaat is uiteindelijk een zwakke afspiegeling van de geportretteerde: een herinnering van een blinde. Derrida spreekt ook van een ‘ruine’; “een verminkt gezicht als herinnering van zichzelf”. Een ruïne is, volgens Derrida, geen concreet ding dat zich voor ons bevindt, maar “de ervaring zelf”.

Het idee van de ruine ontleent Derrida onder andere aan De geschiedenis van het oog, het pornografisch en autobiografisch getinte debuut van schrijver-filosoof Georges Bataille uit 1927. In het nawoord het kreeg de toepasselijke titel Herinneringen mee schreef Bataille: “Toen ik op een dag een Amerikaans magazine doorbladerde, viel mijn oog op twee foto’s. Op de eerste stond een straat van een verlaten dorp, waar mijn familie vandaan komt. Op de tweede de ruïnes van een kasteel in de nabijheid. Die ruïnes, die hoog op een rots in de bergen liggen, zijn verbonden met een episode uit mijn leven”.

Pf

De invloed van Bataille is in de expositie van Derrida sterk aanwezig. In de catalogus bij Herinneringen van een blinde merkt Derrida zelfs op dat men eigenlijk alles uit Bataille’s roman zou moeten citeren. Net als in De geschiedenis van het oog staat in Herinneringen van een blinde de symboliek van het oog centraal. Alle tentoongestelde tekeningen en schilderijen hebben iets met ogen en waarnemen te maken. We zien hoe Samsons ogen worden uitgestoken (een tekening toegeschreven aan Gerard Hoet, 1648-1733) en hoe Narcissus zijn spiegelbeeld bemint op een tekening van Cigoli (1559-1613). Er zijn ook veel afbeeldingen van blinde, dwalende, slapende, huilende of gestorven mensen. Hierdoor is het zeker geen vrolijke expositie geworden. Het oog kan dan vele luchtige associaties oproepen, op Derrida’s expositie ontbreken de knipoog, de schalkse blik en de verliefde of extatische oogopslag. Zelfs voor de zelfportretten heeft Derrida gekozen voor de somber aandoende schetsen van Fantin-Latour. Blijkbaar is voor Derrida de kunst van het kijken een serieuze bezigheid waar niet mee gespot mag worden.

Misschien heeft dit te maken met het feit dat Derrida zelf aan den lijve ondervonden heeft hoe het is om verstoken te zijn van een normaal functionerendgezichtsvermogen. In de voorbereidingsfase van de expositie raakte Derrida namelijk enige tijd aan zijn gezicht verlamd door een virusziekte. Ook zijn linkerooglid werkte niet meer. Hierdoor was Derrida ruim twee weken lang “beroofd van zijn knipoog” en zag hij alles, dag en nacht. Het was geen prettige ervaring, aldus Derrida, want juist die knipoog, die het oog keer op keer blind maakt, is noodzakelijk om te kunnen zien. “De knipoog laat het gezichtsvermogen op adem komen,” concludeerde Derrida. Alles zien, is niets zien. Als werktitel voor zijn expositie in het Louvre bedacht Derrida toen L’ouvre ou ne pas voir (woordspeling die iets moet betekenen in de trant van “Het Louvre waar men niet ziet” of “de opening waar men niet ziet”). Het werd uiteindelijk Herinneringen van een blinde, wat dus niet alleen verwijst naar het werk van die 34 kunstenaars. Derrida’s eigen ervaring stond als model voor deze tentoonstelling. Dit is de reden waarom Derrida’s lofrede op het oog op een punt essentieel verschilt met De geschiedenis van het oog van Bataille. Is de roman van Bataille een barokke aaneenschakeling van steeds gewelddadiger wordende erotische spelletjes, in Herinneringen van een blinde geeft eigenlijk alleen de eigenliefde van Narcissus het thema van de erotiek van het oog enigszins weer. “Als ervaring de autoriteit is, zoals Bataille zei, dan geldt dit ook voor blindheid,” merkt Derrida in de catalogus op.

We hebben aan deze ervaring van Derrida een mooie, maar vooral interessante tentoonstelling te danken.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad, op 15-11-1990

Boeken van deze Auteur:

Mémoires d'aveugle: L'autoportrait et autres ruines