"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Met ons gaat het nog altijd goed

Zondag, 29 augustus, 2021

Geschreven door: Peter Hein van Mulligen
Artikel door: Arthur Veenstra

Is Nederland wel neoliberaal genoeg?

[Recensie] Midden 2020 verscheen een boek van Van Mulligen met de tegendraadse titel Met ons gaat het nog altijd goed. In weerwil van veel gehoorde sentimenten over ongelijkheid, de huizenmarkt, de immigratie en zo verder, stelt deze econoom dat al die sentimenten niet op feiten zijn gebaseerd: het gaat eigenlijk heel goed met Nederland. Het lijkt bijna te mooi om waar te zijn. Toch heeft hij argumenten die hout lijken te snijden.

Negativiteitsvooroordeel

Van Mulligen beschrijft dat hij zich als hoofdeconoom van het Centraal Bureau van Statistiek erover verbaast dat alleen de negatieve statistieken uitgebreid worden geciteerd in de media: migranten die de criminaliteit doen exploderen, de verhuftering van de samenleving, toenemende ongelijkheid en ga zo maar door. Je zou de indruk krijgen dat Nederland afglijdt naar de rand van de afgrond. Dit is een bekend effect. Het is wat psychologen de ‘negativity-bias’ noemen: ons bewustzijn registreert negatieve signalen sneller, langduriger en met meer nadruk dan positieve signalen. Voor de overleving van de mens is het blijkbaar van belang geweest dat we negatieve zaken uitvergroot waarnemen. Vanwege die bias houden de media ook van slecht nieuws. Van Mulligen wijst er echter op dat al die negativiteit ons het zicht ontneemt hoe het nu echt met ons gaat. Zijn remedie is om acht negatieve ‘mythes’ te onderwerpen aan een feitenonderzoek om vervolgens te concluderen dat het allemaal fabeltjes zijn: Nederland doet het best goed. Over de feiten die hij aandraagt kun je natuurlijk discussiëren, maar zijn onderbouwing lijkt best zorgvuldig en genuanceerd. Ter illustratie zal ik één negatieve mythe in meer detail bespreken: de ongelijkheidsmythe.

De ongelijkheidsmythe

Boekenkrant

De ongelijkheidsmythe stelt dat de economische groei de laatste jaren slecht verdeeld is: de armen worden al maar armer en de rijken al maar rijker. Vaak wijzen die critici op het ‘neoliberale’ gedachtengoed van de VVD als grote oorzaak van alles wat er fout is met Nederland. De marktwerking waar de VVD voorstander van is zou allerlei slechte gevolgen hebben gehad. De verzorgingsstaat is uitgekleed. Het eigenbelang staat voorop en de zwakkeren vallen buiten de boot. De ongelijkheid neemt steeds verder toe! Dat is toch onrechtvaardig? Van Mulligen behandelt deze mythe behoorlijk uitgebreid. Zijn conclusie is niet alleen dat de ongelijkheid in Nederland behoorlijk stabiel is, maar ook dat de mate van ongelijkheid in Nederland rationeel best te rechtvaardigen is. Dat laatste is een normatieve uitspraak die filosofisch interessant is, en past in de liberale traditie. Is ongelijkheid überhaupt rechtvaardig? En zo ja, welke mate van ongelijkheid is dan rechtvaardig? John Rawls, misschien wel de meest invloedrijke liberale filosoof van de 20e eeuw, heeft hier baanbrekend denkwerk over verricht. Ik zal eerst kort het argument van Rawls over sociale rechtvaardigheid bespreken en daarna uitleggen dat Rawls op basis van de analyse van Van Mulligen waarschijnlijk zou onderschrijven: de ongelijkheid in Nederland lijkt rechtvaardig.

De sluier van onwetendheid

Rawls formuleerde een ingenieus gedachtenexperiment om te bepalen welke mate van ongelijkheid in een samenleving rechtvaardig is. Dat experiment houdt in dat je plaatsneemt achter een zogenaamde ‘sluier van onwetendheid’. Achter die sluier weet je niet wat jouw positie in de samenleving is, wat jouw religie is, jouw afkomst, of je rijk of arm bent, etc. Normaal gesproken redeneert iedereen namelijk naar zijn eigen belang toe. De minima zullen al snel de ongelijkheid in de samenleving te groot vinden, en de rijken zullen op hun beurt al snel vinden dat ze te veel moeten meebetalen. Het geniale van Rawls’ gedachtenexperiment zit erin dat dit eigenbelang wordt uitgeschakeld. Als je niet weet wat jouw positie in de samenleving is dan maak je keuzes die naar het geheel kijken. Zijn analyse laat zien dat je achter die sluier zou kiezen voor de zogenaamde ‘maximin-strategie’: je kiest ervoor om de positie van de minima zoveel mogelijk maximaliseren. De sterke groepen redden zich immers wel, maar je wil voorkomen dat als je achter de sluier vandaan stapt, en je tot de minima blijkt te behoren, dat je dan moet bedelen als een arme kerkrat. Het is dus rationeel om een strategie te kiezen die de positie van de minima maximaliseert. Betekent dit dat we de marktgeoriënteerde samenlevingen moeten verwerpen en een socialistische samenleving moeten omarmen? Dat gaat te ver. Rawls laat namelijk verder zien dat het rationeel en rechtvaardig is om een bepaalde mate van ongelijkheid te accepteren. Rawls stelt dat indien getalenteerde denkers, ‘innovators’ en ondernemers de hele samenleving vooruithelpen, dat dan een ongelijke beloning voor dergelijke voortrekkers is gerechtvaardigd. De impuls die zij genereren resulteert immers in een sociale en economische rijkdom die je vervolgens kunt gebruiken om de absolute positie van de minima te verbeteren. Ieder rationeel mens zou – achter de sluier – voor die mate van ongelijkheid kiezen waarvan de minima zelf ook profiteren. Het leuke is dat Van Mulligen die analyse van Rawls van argumenten voorziet.

Is Nederland te neoliberaal of niet neoliberaal genoeg?

Van Mulligen verwijst erop dat in samenlevingen met beperkte ongelijkheid het inkomensniveau ook erg laag ligt. Iedereen is min of meer gelijk maar iedereen leeft als een ‘arme kerkrat’. Denk hierbij aan onze Europese samenlevingen van rond 1800 of aan communistische samenlevingen. Vaak zijn in dergelijke samenlevingen de sociale goederen zoals zorg, huisvesting en het opleidingsniveau van bedenkelijk niveau, om niet te spreken over luxegoederen als klimaatbestendige huizen te spreken. Als de relatieve ongelijkheid toeneemt, dan neemt ook de dynamiek van de samenleving toe; de samenleving genereert zoveel waarde dat ook de absolute positie van de minima enorm verbetert. Een bekend voorbeeld is het communistische China waar de introductie van onder meer het marktdenken en privé-eigendom in de jaren negentig een explosie van welvaart heeft opgeleverd die honderden miljoenen mensen van de armoedegrens heeft geholpen en hun toegang heeft gegeven tot betere gezondheidszorg, huisvesting, scholen, etc. Een bepaalde mate van ongelijkheid kan dus behoorlijk voordelig zijn voor de minima. Maar als de ongelijkheid nog veel verder toeneemt dan begint de absolute positie van minima juist weer te dalen. Een Amerikaan is gemiddeld bijvoorbeeld een stuk rijker dan de gemiddelde Nederlander, maar de ongelijkheid is dermate groot dat de Amerikaanse minima het een stuk slechter hebben dan in Nederland. Ze moeten harder werken, hebben minder toegang tot gezondheidszorg en opleidingen, hun sociale mobiliteit is lager, etc. Kortom: ongelijkheid en armoede vormen dus een soort curve. Zowel te weinig als te veel ongelijkheid zorgen voor armoede en daartussen in ligt ergens een soort optimale balans: het optimum van Rawls. Hoe doet Nederland het op die curve? Van Mulligen laat zien dat Nederland best weleens heel dicht bij het optimum zou kunnen liggen. Onze samenleving genereert zoveel sociaal en economisch kapitaal dat ook de minima, zowel in vergelijking met de ‘banlieus’ van Frankrijk als de ‘social projects’ van Amerika, het niet slecht lijken te hebben. Van Mulligen wijst er verder bijvoorbeeld op dat de sociale mobiliteit van Nederlandse minima ‘relatief hoog is’: ‘nergens is het aantal jongeren dat niet werkt en ook geen onderwijs volgt zo laag als in Nederland’. En: ‘de slechts scorende Nederlandse jongeren doen het beter dan de slechtst scorende scholieren in andere landen’. Ja, de kinderen van rijke ouders zullen in de praktijk alsnog betere kansen hebben op maatschappelijk succes dan de kinderen van minima, maar in Nederland zijn die kansen van de minima wel veel beter dan in andere landen – zowel in vergelijking met meer sociale als liberale landen. Een ander belangrijk aspect is verder dat ons pensioenstelsel internationaal strak bovenaan iedere lijst staat als de gouden standaard. De armoede onder gepensioneerden is vrijwel nergens ter wereld zo laag als in Nederland. Vergelijk dat eens met de pensioenen van arbeiders van veel Zuid-Europese landen. Het is niet voor niets dat de oudere generatie in Zuid-Europese landen vaak inwoont bij de kinderen. En vergelijk dat eens met de niet-bestaande pensioenen van de minima in Amerika, waar veel lagere inkomensgroepen uit noodzaak tot na hun zeventigste doorwerken. Je kunt er natuurlijk over discussiëren of Nederland niet een tikje te neoliberaal aan het worden is, of juist net wat te weinig. Maar de hoofdlijn is duidelijk: wij doen het best goed. Natuurlijk zullen de minima altijd zeggen dat de ongelijkheid te groot is, net zoals de maxima op hun beurt zullen zeggen dat Nederland te gelijk is. In dat geval is het zaak om de sluier van Rawls uit de kast te halen. Als je – zonder te weten wat jouw maatschappelijke positie is – de keuze moet maken tussen alle modellen die nu beschikbaar zijn, welk model zou je dan kiezen? Als je de analyse van Rawls volgt dat zou Nederland weleens bij de absolute kanshebbers kunnen horen. Die mate van ongelijkheid in Nederland resulteert immers in een absolute positie van de minima die opvallend goed is. Een mindere mate van ongelijkheid zou zo maar kunnen leiden tot minder bedrijvigheid, waardoor er minder sociale goederen beschikbaar zijn en een absolute positie van de minima juist verslechtert. Een bekend voorbeeld is de ‘supertax’ op rijken die de Franse socialistische premier Hollande invoerde. Hij moest die belasting na een aantal jaar schrappen omdat het leidde tot minder bedrijvigheid en lagere belastinginkomsten – en dus minder geld voor sociale voorzieningen. Maar ook een ongelijkheid die nog wat groter is dan nu is misschien niet wenselijk. Dat leidt dan misschien wel tot meer bedrijvigheid en dynamiek, we worden misschien wat innovatiever zoals Amerika, maar dat gaat wel ten koste van de achterstandsgroepen.

Gaat het goed met ons? Nu ja, het zal vast zo zijn dat onze overheid niet perfect is, dat onze samenleving nog net wat beter kan worden gebalanceerd. Maar als je iemand hoort argumenteren dat Nederland veel te neoliberaal of juist veel te sociaal is, dan kun je met dit boek in de hand antwoorden dat Nederland aardig in de buurt van het rechtvaardigheidsoptimum van Rawls lijkt te zitten. Als toelichting kun je dan aangeven dat de Nederlandse verdeling van sociale goederen dicht bij het optimum zit dat ieder rationeel persoon zou kiezen, het optimum waarbij de absolute positie van de minima wordt gemaximaliseerd. Oftewel: met ons gaat het best goed!

Eerder verschenen op ifilosofie