"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn bekroning

Vrijdag, 28 mei, 2021

Geschreven door: Véronique Bizot
Artikel door: Elisabeth Francet

Een bord linzen en beren op de weg

[Recensie] Meer mensen dan hij in tijden zag, zijn vanmiddag in zijn appartement langsgekomen. Gelach, felicitaties. Mensen die hij niet kende, schudden hem de hand. Als hij het goed begreep, waren ze er omwille van een onderzoek dat hij vroeger zou hebben uitgevoerd in een natuurkundig laboratorium en dat nu blijkbaar een toepassing heeft gevonden die heel wat mensen van een kwaal zal kunnen verlossen. Het geheugen van de ik-verteller, negentig en zopas bekroond, is een warboel. Wat is heden? Wat is verleden? Gelukkig zijn er het keukentrapje om zich aan vast te houden en mevrouw Ambrunaz, de huishoudster, die hem met raad en daad bijstaat.

De Franse Véronique Bizot (1958) werd voor haar eerste roman Mijn bekroning (Mon couronnement, 2010), bekroond met enkele prestigieuze literaire prijzen. Onlangs verscheen dit erg mooie werkje, in een vertaling van Sanne van der Meij, bij Vleugels, de uitgeverij met een neus voor kleinodiën.

In het appartement van de – niet nader genoemde – gelauwerde verspreidt zich de geur van gebakken uien. Mevrouw Ambrunaz bereidt linzen. Dezer dagen maakt de oude man vaak uitstapjes naar zee. Per bus, samen met andere bejaarden. Tijdens één van die excursies begon hij zich onwel te voelen, stapte pardoes de bus af en belandde verweesd, verdwaasd aan de voet van de Eiffeltoren. Toen hij mevrouw Ambrunaz erover vertelde, kreeg hij het eerste van vele borden linzen voorgeschoteld.

De aan Alzheimer lijdende laureaat kan nog op zijn benen staan, dus wordt hij op een receptie verwacht, iets waar hij enorm tegen opziet.

Heaven

“Ik sta op het punt om deze wereld zonder omhaal te verlaten, en nu proberen ze me plots hier te houden met grote hoeveelheden champagne, op grond van deze vondst uit mijn jeugd.”

Volgens mevrouw Ambrunaz noopt de plechtigheid tot een nieuw pak. Samen met zijn zoon gaat hij de stad in voor zijn allerlaatste kledingaankoop. Op weg naar huis laat hij het pakket achter tegen een muur.

Ondanks zijn geperforeerd geheugen staat de tijd in het natuurkundig laboratorium hem helder voor de geest: een vies, rommelig en donker hok, waar ze met zijn vieren als een stel suffende hobbyisten naar een punt in de ruimte staarden en veelvuldig over hun gezicht wreven. ‘De wereld was absurd, dat was voor ieder van ons een vaststaand feit, en we streefden er zeker niet naar die absurditeit te rechtvaardigen.’

Wanneer de geroemde bejaarde andermaal een uitnodiging krijgt, ditmaal uit China, staat hij met de brief in zijn handen roerloos in de keuken. Mevrouw Ambrunaz zegt dat hij zoals gewoonlijk overal beren op de weg ziet. Hij kijkt uit het raam. De Rue Saint-Lazare is één grote chaos: ‘haastige bedrijvigheid van het middaguur’. Zodra hij de straat op gaat, maakt de ouderdom hem onzichtbaar, zondert hem af van de rest van de mensen.

Bizot schotelt ons heerlijke passages voor. In briljante miniatuurtjes roept ze de intimiteit en grilligheid van herinneringen op, bijvoorbeeld wanneer de ik-verteller terugdenkt aan zijn treinreis naar de Vogezen, tien jaar voordien. Hij zag op tegen “het vijandige beeld van het sparrenbos”.

“En ik verbaasde me er wederom over hoe mensen hun leven invulden, over wat hen in die richting – van de Vogezen – duwde, zonder dat iets in de manier waarop ze op hun plek gingen zitten ook maar een klein beetje vrees verried, of de minste weerstand, of anders de heldenmoed die ikzelf aan de dag legde toen ik mijn kaartje kocht.”

Door het raam zag hij de gestalte van een vrouw, “die gehaast het perron weer opliep in de richting van het station, een lichte regenjas, de gitzwarte bos haar, en uit angst dat deze vrouw me zou zien, drukte ik mezelf instinctief in mijn stoel en draaide ik me naar mijn buurman, die zijn ogen dicht had, zelfs leek te zijn ingedut, maar die niettemin elk moment wakker kon worden om zich vervolgens, als hij zou zien dat mijn gezicht zich op een paar centimeter van zijn schouder bevond, terecht op te winden over hoe dichtbij ik zat”.

De oude man overweegt mevrouw Ambrunaz in zijn plaats naar het bekroningsgala te sturen, met een woordje van dank. De herinnering aan zijn vrouw, die zich lang geleden uit het raam wierp en op haar tanden te pletter viel, spookt door zijn hoofd. Haar dood werd hem verweten. In de producten die hij in de lokale supermarkt koopt, de linzen en de boerencamemberts in hun nostalgische verpakking, ziet hij een ‘collectieve angstige ontreddering, kunstmatig verzacht door dingen uit een verleden dat als het uitkomt weer wordt opgerakeld’.

Mevrouw Ambrunaz, van haar kant, vindt dat hij vóór zijn bekroning een paar dagen frisse lucht nodig heeft en rijdt hem naar een hotel in Le Touquet. Alles om de komst van zijn zus Alice te ontwijken! Zijn zus die waarschijnlijk haar koffer nu al aan het volproppen is met ontelbare doeken, sponzen en Elzasser glanssprays, om zijn appartement op te poetsen.

Onderweg ziet hij in zijn ooghoek het verbeten profiel van mevrouw Ambrunaz aan het stuur. Die avond, wanneer ze hem in zijn hotel achterlaat, wil hij haar vertellen hoeveel hij van haar houdt, “of iets in die trant, maar er kwam niets in me op wat ons niet allebei uit ons evenwicht zou brengen.”

Wanneer hij de slaap niet kan vatten, leest hij in Tyfoon, nu voor de honderdste keer, over de zwijgzame, volhardende kapitein Mac Whirr, ‘onwankelbaar, zoals beschreven staat, onder het opstuivende schuim van een woeste Chinese zee, zich schrap zettend op de loopbrug van zijn stoomschip, zoals daar ook beschreven staat, in extreme gierslagen, om die koppige, doorweekte man, met zijn compacte silhouet, bij de aanblik van de waanzinnige golven en in een onverstoorbare vasthoudendheid, te zien proberen de bovenste knoop van zijn oliejas door het knoopsgat te krijgen’.

In de badplaats hangt iets in de lucht, “waardoor we niet langer bang waren voor de dood.” Vitaal, vervuld van optimisme brengen de oude man en mevrouw Ambrunaz een laatste dag samen door in Le Touquet. Ze rijden rond, verdwalen in de avondschemer. Zijn bekroning nadert. Hun dag verglijdt. Het leven verglijdt.

Eerder verschenen op Geendagzonderboek

Boeken van Uitgeverij Vleugels zijn direct bij de uitgeverij te bestellen of verkrijgbaar bij de betere fysieke boekhandel.