"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn lieve gunsteling

Dinsdag, 1 december, 2020

Geschreven door: Marieke Lucas Rijneveld
Artikel door: Dietske Geerlings

Doorgrond mij en ken mijn hart

[Recensie] De nieuwe roman van Marieke Lucas Rijneveld, Mijn lieve gunsteling begint na de opdracht ‘voor jou’ met het motto: ‘Ken me dan maar, weet wie ik ben en doe maar.’ Dit komt uit de bewerking (en niet uit de vertaling zoals onterecht in de verantwoording staat) van psalm 139 van Anton Korteweg. In deze psalm van David wordt de eenwording en de wens tot eenwording bezongen: “Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, gij verstaat van verre mijn gedachten, gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen.” Voor de ‘ik’ uit de psalm is het haast niet te bevatten: “Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij, het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij.” Aan het slot van de psalm gaat deze verwondering over in een wens: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg.” Hoe misleidend en verraderlijk ‘kennen’ kan zijn laat Mijn lieve gunsteling, de nieuwe roman van Marieke Lucas Rijneveld, in verschillende lagen zien.

Rijneveld kiest voor de slotwoorden uit Kortewegs bewerking van de psalm, waarin de wens wordt uitgesproken om gekend te worden door de ander. Vooral in het ‘en doe maar’ is duidelijk dat het hier om een bewerking gaat, want dat klinkt nogal nonchalant en haast gelaten, in vergelijking met het slot van de oorspronkelijke psalm. Dit bewerkte slot sluit dan ook naadloos aan bij de problematiek van Rijnevelds roman. Vanaf de eerste bladzijde beland je in het hoofd van de veearts die zijn ‘praaldier’, zijn ‘lieve gunsteling’, zijn ‘diefachtige’, zijn ‘Putto’ toespreekt. Deze gunsteling is het veertienjarige meisje dat samen met haar broer en vader op boerderij De Hulst woont in het dorpje The Village. Zij lijkt het alter ego van Jas, de hoofdpersoon uit Rijnevelds vorige roman, ‘De avond is ongemak’. Ook dit meisje heeft een broer verloren en vanaf dat moment heeft ook haar moeder de boerderij verlaten. De negenenveertigjarige veearts komt regelmatig langs om de zieke dieren te behandelen, maar houdt vooral het kleine meisje in de gaten, voor wie hij meer dan een gewone belangstelling heeft. De opdracht van het boek is: ‘Voor jou’. Als je persoonlijke voornaamwoorden gebruikt in plaats van namen impliceert dat dat het duidelijk is om wie het gaat. Het schept intimiteit en het suggereert dat de ander gekend wordt. Hier begint de misleiding al, want je krijgt als lezer hierdoor het gevoel dat je ofwel een voyeur bent bij de intimiteit van de ander, ofwel dat het boek ook voor jou is, als lezer.

Vanaf het begin zit je echter in het hoofd van de veearts en je voelt meteen dat het toespreken van zijn lieve gunsteling over alle grenzen gaat en dat er geen manier is om uit het hoofd van deze bruut te komen, dan het boek weg te leggen. Juist dat wegleggen doe je niet, omdat je meegesleurd wordt in de poëtische, overrompelende stijl waarin de veearts ‘jou’ toespreekt. Je bent aan hem overgeleverd en pas aan het slot begrijp je hoe onmogelijk het is om ook als lezer aan hem te ontkomen. Het perspectief is hier problematisch, want je verplaatst je als lezer automatisch in de ik-persoon, de veearts dus, maar tegelijkertijd word je aangesproken door hem als zijn lieve gunsteling: de eenwording ten top.

Het is de moeite waard om Kortewegs hele bewerking van de psalm erbij te pakken, om te zien hoe mooi ook de rest aansluit bij het boek. Zo staat er in het tweede deel van zijn versie: “Enfin, gebonden zijn, gekend, in iemand zijn, erg is het, maar niet is nog erger misschien.” Hoewel je in het hoofd van de veearts zit en al spoedig merkt dat hij een onbetrouwbare verteller is, krijg je toch de indruk dat het meisje hem steeds weer opzoekt, hoe ‘erg’ het soms ook is. Waarom zij dat doet, kan misschien inderdaad verklaard worden uit Kortewegs woorden “maar niet (gekend zijn) is nog erger misschien”. Het meisje heeft een onstilbare behoefte aan liefde en gekend worden. Ze heeft haar broer verloren, is door haar moeder verlaten, maar wordt ook door haar vader en overgebleven broer niet echt begrepen. Ze wordt aan haar lot overgelaten, niemand legt haar wat uit, waardoor ze overgeleverd is aan haar eigen tomeloze fantasie. Door de traumatische gebeurtenissen is het meisje bang voor elke vorm van afscheid die ze tegenkomt. De veearts heeft aandacht voor haar, hoe erg ook, en heeft haar juist door deze verlatingsangst in een ijzeren greep. Niets is erger voor haar dan verlaten worden. Omdat de veearts alles achteraf vertelt, lijkt het alsof hij wel inziet hoe hij haar heeft misleid en misbruik van haar heeft gemaakt, juist door haar voortdurend te zeggen dat hij de enige is die haar kent en haar begrijpt. Daarmee houdt hij haar gevangen.

Boekenkrant

Mijn lieve gunsteling kruipt op meesterlijke wijze onder je huid, prikkelt je nieuwsgierigheid, je ongeloof, je ontzetting en laat je wankelen op het randje van je geweten: waar eindigt de liefde, waar begint het kwaad? Door voor het problematische perspectief te kiezen laat Rijneveld zien hoe onkenbaar de ander is en niet alleen de ander, maar de hele werkelijkheid. Je voelt hoe onbetrouwbaar de veearts is en je weet dus hoezeer zijn beeld van het meisje en de hele situatie vertroebeld kan zijn. Alles wat je waarneemt, is gefilterd door de ogen van de veearts. Pedofilie wordt door de samenleving in de volle breedte afgekeurd. Dit is misschien wel het grootste kwaad dat je je kunt voorstellen. Juist door in de huid te kruipen van deze persoon laat Rijneveld voelen hoe complex de situatie is, hoe onduidelijk het is waar het kwaad precies zit. De veearts is er zelf van overtuigd dat hij echt houdt van het meisje en hij ziet ook in dat zijn liefde te volwassen is voor haar. Ook blijkt hij zelf nog een veertienjarige, op zoek naar erkenning en liefde. Op het moment dat je hem als het zuivere kwaad ziet, kom je eigenlijk aan de kant van de vader en de broer te staan die hem het liefst aan hun riek willen rijgen en het meisje beschuldigen van het uitlokken van hem. Pas als het je lukt om in dat kwaad zijn liefde te zien, voel je pas hoe ziekmakend deze liefde is voor het meisje. Als hij zo duidelijk kwaad was geweest, had zij hem geweerd, maar hij is kwetsbaar en lief en daarom is het voor haar ondoenlijk om hem te verlaten. Juist zijn liefde doet haar kwaad, omdat zij misleidt. Hij wil door haar gekend worden, maar projecteert die behoefte op haar: hij is de enige die haar wezenlijk kent, zegt hij. Die projectie is levensgevaarlijk.

Projectie zie je ook in de moeder terug. Aanvankelijk lijkt het erop dat Rijneveld zich vergist heeft met de term ‘verlatene’ voor de moeder, een ‘slip of the pen’. Deze naam wordt gebruikt naast ‘de verlorene’, zoals de overleden broer steeds wordt genoemd. Op bladzijde 169 staat: “ik wist hier pas dat de verlorene en de verlatene niet dezelfde persoon waren, dat je iemand was kwijtgeraakt aan de dood en iemand aan het leven, het ene was hartverscheurend en het andere maakte je godsgruwelijk weerloos…” Grammaticaal gezien is hier iets vreemds aan de hand, want de moeder heeft haar dochter verlaten en is dus zelf niet de verlatene, maar de ‘verlatende’, namelijk degene die de ander verlaat. Waarom kiest Rijneveld dan toch voor ‘verlatene’ als aanduiding van de moeder? Het zou goed kunnen zijn dat ook dit een vorm van projectie is. Verderop in het boek wordt gesuggereerd dat de moeder misschien in Stavanger is en dan maakt het meisje zich er zorgen over dat ze daar zo alleen is, want de moeder is door haar overleden kind natuurlijk ook ‘verlaten’. Door de moeder de ‘verlatene’ te noemen, wordt nog duidelijker hoe misleidend het is om te denken de ander te kennen.

De grootste verpersoonlijking van het kwaad is misschien wel Hitler, die op dezelfde dag geboren is als het meisje. Daardoor heeft ze het gevoel dat ze met hem verbonden is. Ze is bang dat het kwaad ook in haar zit en daarom heeft ze regelmatig gesprekken met hem. Daarnaast heeft ze het gevoel dat zij een van de vliegtuigen was die de Twin Towers hebben doorboord. Dit beeld van het kwaad dat zich in de ander boort, is veelzeggend, vooral als het een onschuldig meisje is dat zich nu ineens als het kwaad ontpopt. De veearts noemt haar ook “een diefachtige”, die goed was “in andermans hart stelen, je deed het altijd zo secuur dat diegene er pas veel later achter zou komen en dan was het te laat, dan was je al in iemand gekropen.” Ook hier zie je hoe dit in feite precies is wat de veearts juist met het meisje doet. Ook hier is sprake van projectie, dan wel eenwording van de onschuld met het kwaad.

In het hele boek verwijst Rijneveld voortdurend naar andere teksten: liedjes, films, series, maar ook grote schrijvers uit de jeugd- en wereldliteratuur, zoals Roald Dahl, Rilke, Reve en Proust. Dat de veearts zich in het meisje verliest en haar onmogelijk echt kan kennen, blijkt ook wel uit de vele citaten die het veertienjarige meisje onmogelijk allemaal zou kunnen kennen, tenzij ze inderdaad een soort Mathilda van Roald Dahl is, die de hele bibliotheek leeg las. Rijneveld kiest op bladzijde 232 vast niet voor niets voor Proust met zijn Op zoek naar de verloren tijd, want die titel past natuurlijk prachtig bij de zoektocht naar wat er in het verleden is gebeurd. De veearts wilde Proust lezen, omdat “sommigen beweerden dat Proust je leven zou verrijken,” maar “de taal was hardvochtig, ze was ongrijpbaar, ze was de maskerade voor wat er echt hoorde te staan en daardoor viel ik vaak wanhopig in slaap in de wetenschap dat er nog zes delen van deze cyclus waren, ja, Proust maakte me radeloos.” Uiteindelijk citeert hij, zoals hij zegt “de meest hoopvolle zin” uit dit werk, wat een tamelijk willekeurige uitspraak is van het ook al niet erg belangrijke personage Legrandin uit het werk van Proust. Als de veearts in deel vijf was beland, had hij zichzelf kunnen herkennen in de hoofdpersoon die het meisje Albertine gevangenhoudt in een greep van jaloezie en verlangen naar het bezitten van haar, maar zo ver is hij kennelijk nooit gekomen. Het zesde deel heet nota bene ‘de voortvluchtige’, zoals ook de lieve gunsteling van de veearts regelmatig genoemd wordt. Dat kan haast geen toeval zijn. In hoeverre kent Rijneveld haar klassiekers? Als er een schrijver is uit de wereldliteratuur die de onkenbaarheid van de ander tot in de details blootlegt, is het Proust. De veearts wil echter geen Proust, maar wil alleen “zijn lieve gunsteling lezen”, wat bijna als een literaire verwerping van deze veelgeprezen Proust gelezen kan worden, die nog eens bevestigd wordt doordat de veearts zijn zaad uitstort in het werk van Proust. Daarmee bevlekt hij de onkenbaarheid van de ander. Hij beweert immers ook voortdurend dat hij het meisje als geen ander kent.

Twee jaar geleden bij het Literatuurfestival in Zutphen, vroegen mijn leerlingen na het interview met Rijneveld in hoeverre haar eerste roman De avond is ongemak echt was gebeurd. Rijneveld begon over Diewertje Blok en wat andere onschuldige details uit het boek, maar ging voorbij aan de gruwelijke experimenten die in het boek beschreven waren, waar de leerlingen waarschijnlijk op doelden. Ik herinner me het ondeugende lachje toen ze vertelde dat er in de plaats waar ze vandaan kwam, een veearts was, die trots dacht dat hij het was die als veearts in het boek voorkwam en dat zij als auteur hem maar in de waan had gelaten, omdat hij er zo blij mee leek. Zou de veearts ook nu weer een vreugdesprongetje maken of zou hij zich in deze veearts niet meer herkennen?

Ook als je geen veearts bent, knaagt dit boek aan je geweten. Het is zo eenvoudig om over het kwaad te spreken, totdat je zelf prooi en praaldier bent. Dan voel je hoe onmogelijk het is om de vinger op het kwaad te leggen, om het kwaad te kennen en te kunnen ontmantelen, om ervan los te komen en het te bestrijden, hoe je geïnfecteerd bent met een ziekmakende liefde. Veelzeggend is in dit opzicht dat in psalm 139 de ‘ik’ behalve de eenwording en de wens tot eenwording met God bezingt, ook God oproept de kwaden te straffen, die God haten. Deze brute veroordeling voelt wat ongemakkelijk in deze verder zo prachtige psalm, maar deze past wel goed bij wat de samenleving doorgaans met pedofielen doet. Rijneveld laat met Mijn lieve gunsteling zien hoe de literatuur ons beeld van de werkelijkheid, van goed en kwaad, van liefde en van de ander, kan laten wankelen, zodat we steeds opnieuw wakker geschud worden en ons niet laten verleiden te snel conclusies te trekken.

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken