"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn waarheid over Leopold II: nepnieuws ontkracht

Woensdag, 22 december, 2021

Geschreven door: Marcel Yabili
Artikel door: Jef Abbeel

Niet voor iedereen was Leopold II een schurk

[Recensie] Over weinige koningen is zoveel kwaad en onzin geschreven als over Leopold II. De auteur van dit boek verzet er zich heftig tegen. Hij is Congolees, woont in Lubumbashi, niet in Brussel, waar vele Congolezen wonen zonder te beseffen dankzij wie ze daar vertoeven. Yabili is jurist en schrijver, onder andere van Chine-RD Congo, chronique d’une colonisation choisie (2020). Zoals blijkt uit zijn drietalige bibliografie (p. 261-266), heeft hij zich grondig gedocumenteerd voor deze studie.

Hij begint met kaartjes van Congo waaruit blijkt dat de rubberproductie enkel plaatsvond in het noordwesten, de Evenaars-provincie, kortom in een heel klein deeltje van het enorme land (p. 5). En hij vergelijkt meteen de karige lonen van de rubberarbeiders met de huidige toestand: vele Congolezen wachten in april 2021 al 287 maanden of 24 jaar op hun loon (p. 15). En hij toont hoe Chinezen die kobaltmijnen ontginnen nu ongestraft zweepslagen laten uitdelen aan Congolese arbeiders. Het filmpje ging viraal, maar geen enkele actiegroep of overheid reageerde erop (p. 16-17). De huidige problemen in Congo (armoede, 27 miljoen mensen in hongersnood, verrijking door de top, brutale verkrachtingen, moorden, …) krijgen veel minder aandacht dan die tijdens Leopold.

Yabili beweert ook dat het antiklerikalisme van een aantal Belgen de geschiedenis vervalste door het lage onderwijsniveau toe te schrijven aan ‘het racisme van de missionarissen’, terwijl net zij voor onderwijs zorgden en de Afrikaanse elite opgeleid hebben met als eerste universitair priester Stefano Kaoze in 1917 (p. 26-27 en p. 44).

Hij uit meerdere keren kritiek op de boeken van Hochschild, Marchal, De Witte, Van Reybrouck (p. 29-30) en op de nieuwe aanpak in het museum van Tervuren (p. 43-47). Hij vertelt dat menselijke dierentuinen in vele landen bestonden (Frankrijk, Noorwegen, VSA), maar dat enkel Leopold het verwijt kreeg dat hij Congolezen naar België liet halen in 1885, 1894 en 1897. De toon is dus gezet en blijft zo het hele boek door.

Heaven

Met een grafiek toont hij aan dat het Congolese BBP steeg tot kort na 1960 en dat het sinds de onafhankelijkheid in dalende lijn blijft gaan (p. 31). Lumumba prees Leopold als genie en bouwheer van Congo; in zijn felle toespraak van 30 juni 1960 klaagde hij 9 vormen van geweld aan, maar daar hoorden de ‘afgehakte handen’ en de ‘chicotte’ (zweep) niet bij (p. 65-77). De chicotte hoorde wel bij de sharia en de Arabische slavenhandelaars, maar werd verboden in de rechtspraak die na 1885 door Leopold werd ingevoerd voor Congolese burgers. Hij verscheen wel in vervalste foto’s en ensceneringen van Angelsaksische tegenstanders van Leopold (p. 80-92). Vanaf 1926, dus lang na Leopold, werd de zweep wel ingevoerd in plaatselijke rechtbanken met Afrikaanse stamhoofden en notabelen als rechters. In 1959 was het gebruik volledig verdwenen, maar Laurent Kabila voerde het in 1997 weer in en nu is de zweep een courante foltering bij de politie (p. 95, p. 255).

Congo-Vrijstaat en Leopold hadden een gescheiden boekhouding en de Vrijstaat had een jaarlijks ‘Bulletin Officiel’ van 1885 tot 1908, het was lid van de Wereldpostunie en 1 Congolese frank was 1 Reichsmark waard. Het Bulletin telde 9.777 pagina’s in 23 edities van 1885 tot 1908 (p. 109). Yabili is de eerste die deze bron benut.

De inkomsten van de Vrijstaat stegen van 0,6 miljoen Congolese frank in 1891 tot 35 miljoen in 1908 (p. 109-132). Op p. 257 schrijft hij : 55 miljoen. Lang niet al het geld ging dus naar Leopold. Deze cijfers worden door alle critici verzwegen.

Het fel bekritiseerde rubber kende slechts een korte glorieperiode en verdween al kort na 1900 uit de tabellen van de Congolese rijkdommen ten voordele van palmolie en palmnoten (p. 125-127). De productietabellen tonen volgens Yabili ook aan dat de bevolking toenam vanaf 1890 en niet uitgemoord werd (p. 127-128).

In 1888 had Leopold dwangarbeid verboden. Dat belette niet dat de bevolking belasting moest betalen in de vorm van opgelegde arbeid, 40 tot 49 uur per maand, die wel betaald werd (p. 138-141). En de inkomsten uit het ‘rode’ rubber gingen volgens Yabili grotendeels naar de Vrijstaat voor overheidsuitgaven, o.a. voor de aanleg van wegen en voor het leger. Ook die begrotingen worden door de critici, door de auteur ‘vertellers’ genoemd, nooit aangehaald. Idem voor de rubbertabellen, die aantonen dat er in Antwerpen in de beginperiode veel meer rubber aankwam uit Frans-Congo en Angola (67%) dan uit de Vrijstaat (33%). Het rubber uit Congo-Vrijstaat maakte amper 10% uit van de wereldproductie. De grote leverancier was het Amazonegebied met 70% (p. 164-178).

De ‘miljoenen doden’ komen nergens voor in de rijke orale traditie noch in de toespraken van Lumumba. En ook niet bij Mobutu, geboren en opgegroeid in de Evenaars-provincie, waar de ABIR en de Anversoise  het rubber exploiteerden. 10 miljoen doden zou volgens Yabili overeenkomen met anderhalve keer  de totale bevolking, die hij op basis van de gemiddelde, lage bevolkingsdichtheid op slechts 6,7 miljoen raamt (p. 175-177). Dat lijkt me wel heel weinig: 10 à 15 miljoen is realistischer volgens demograaf Jean-Paul Sanderson, die de daling van de bevolking tussen 1885 en 1920 schat op enkele honderdduizenden in plaats van enkele miljoenen. En hiervoor waren diverse oorzaken: ziektes, ondervoeding (ook doordat mannen in de rubberoogst werkten i.p.v. in de landbouw), minder geboortes. Professor Anatole Romaniuk van de universiteit van Alberta in Canada schreef hier een studie over (1), waarin hij aantoont dat bijna de helft van de vrouwen in Congo in de tweede helft van de 19de eeuw te lijden hadden onder de Afro-Arabische slavernij en geen enkel levend kind baarden wegens ‘une stérilité massive pathologique d’origine vénérienne’, dus door massale onvruchtbaarheid als gevolg van een geslachtsziekte. Deze factor overtrof alle andere oorzaken.

Vele ‘vertellers’ baseren zich op de schattingen van Stanley in 1880. Hoe hoger zijn aantallen waren, hoe interessanter Congo leek te zijn voor de handel. Bovendien schatte hij enkel de inwoners langs de Congo-rivier, hij extrapoleerde hij dat getal naar heel Congo en kwam zo tot 42 miljoen, waarvan er nog 27 miljoen overbleven in de Franse vertaling van hetzelfde jaar (p. 180-185). En toen de Britse consul Casement in 1903 vertelde dat er sinds 1893 3 miljoen mensen verdwenen waren uit het rubbergebied, had hij ook geen tellingen gedaan en zei hij er niet bij dat velen gewoon weggevlucht waren en elders leefden (p. 188). Zijn foto van Epondo met afgehakte hand veroorzaakte een schokgolf, maar hij zei er niet bij dat die hand afgebeten was door een everzwijn (p. 188-191).

En in 1905 lanceerde de Amerikaanse schrijver Mark Twain het getal van 10 miljoen doden, zonder ooit in Congo geweest te zijn. Vanaf 1890 telde men wel het aantal buitenlanders: 430 uit 14 nationaliteiten in 1890, 2943 uit 20 landen in 1908. Vanaf 1891 telde men ook de Congolezen, eerst in de erkende stamgebieden, vanaf 1905/1915 in principe overal. In 1911 kwam men op 3,2 miljoen inwoners, maar in 240 stamgebieden was er niet geteld. In 1925 telde men voor het eerst alle inwoners: 10,3 miljoen. In 1960 waren dat er 14,7 miljoen (p. 199, p. 207, p. 212). Geen enkel land had in 1885 meer inwoners dan in 1960.

De gewelddaden van de Fransen pleiten Leopold niet vrij, maar ze kwamen niet in de pers: het rapport van Brazza uit 1905 werd pas in 1965 gepubliceerd.

De auteur verwijt Jules Marchal, Adam Hochschild, Lucas Catherine, Daniel Vangroenweghe  en anderen dat ze bewust geen vermoedelijk betrouwbare  cijfers publiceerden en dat ze het onderzoeksrapport van 1905 niet gelezen hebben. Daarom spreekt Yabili van ‘fake news’.

In 2021 verschijnt dan ook nog een film van Ben Affleck, gebaseerd op het boek van Hochschild.

Yabili geeft op zijn minst een verfrissende, Congolese kijk op de geschiedenis van zijn land en op Leopold II. Hij wijst ook op het belang van de mondelinge traditie, waarin de ‘afgehakte handen’ en de chicotte ontbreken. Verhalen worden in Congo doorverteld  van generatie op generatie en spelen een grote rol in het collectieve geheugen. Er bestond wel een gewoonte om een hand af te hakken van een gedode vijand om de gebruikte kogel te verantwoorden. Maar men hakte geen handen af van werkende mensen.

Soms is de inhoud erg juridisch en moeilijk, b.v. de passages over de gescheiden boekhouding etc.  tussen de Vrijstaat en Leopold II (p. 109-123). De kaarten zijn goed bedoeld, maar vaak onduidelijk (p. 24) tot onleesbaar (p. 124). In kleur zouden ze duidelijker zijn. Niet iedere lezer kent de woorden batumbula (kannibaal) en griot (dichter of lofzanger van mondelinge tradities).

Hier en daar staat een spel- of drukfout: p. 34: ‘toegejuigd’ moet op ‘t’ eindigen; p. 79: verba volent, scripta manent moet volant zijn; p. 174: 1880 moet 1890 zijn; p. 260: ‘Veni, vidi, vici’ werd door Caesar niet gezegd na zijn overwinning op de Galliërs, want die strijd duurde 8 jaar (58-50 v.C.); wel na zijn overwinning op Pharnakes  in Zela, nu Turkije, in 47 v.C., want die slag duurde maar 4 uur.

Doordat de boeken Koloniaal Congo van Idesbald Goddeeris e.a. en Veroverd, bezet, gekoloniseerd van Zana Etambala ongeveer tegelijkertijd verschenen zijn, konden ze nog niet in de bibliografie staan en kon Yabili er nog geen commentaar op geven. Hopelijk lezen die auteurs ook het boek van Yabili, maar ik twijfel eraan of hij hen zal kunnen overtuigen met zijn pleidooi pro Leopold. Johan Op de Beeck, auteur van het recentste boek over Leopold, moet hij niet meer overtuigen: die somt ook de positieve prestaties op.

(1) Anatole Romaniuk, La démographie de la RD du Congo sous le régime du colonialisme mercantile belge, 1885-1940: un cas de dépopulation pour cause de dénatilité d’origine pathologique. Congrès international de la population, Busan (Zuid-Korea), 2013.


Eerder verschenen op Jef Abbeel