"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Minima Moralia

Zondag, 1 december, 2019

Geschreven door: Theodor W. Adorno
Artikel door: Marijke Laurense

We worden geleefd, zei Adorno al

Dik een halve eeuw geleden schreef Theodor Adorno zijn Minima moralia. Als commentaar op de kapitalistische maatschappij heeft dit werk nog steeds betekenis, vindt vertaler Hans Driessen. “Toen had hij 100 procent gelijk. Nu 10.000 procent.”

[Dit interview met Hans Driessen is van 2013. Trouw publiceerde het op 11 mei van dat jaar. Hans Driessen overleed in 2017. Wij van De Leesclub van Alles publiceren recensies en artikelen over zowel nieuwe als ook oude boeken die we de moeite waard vinden. Dit werk van Adorno dat vertaald is door Driessen valt onder deze categorie. Vandaar dat we ervoor kozen dit interview postuum te plaatsen. Red.]

[Interview] Ooit, in de jaren ’70, was Adorno, met Marcuse en Sartre, verplichte lectuur voor aankomende intellectuelen. Wie het hart op de juiste plaats had, maar niet wilde heulen met het reëel bestaande socialisme, had wel iets van hem in de kast staan. Niemand kon namelijk zo stellig, zo poëtisch en met zoveel gezag opschrijven wat er mis was met de commerciële Amerikaanse massacultuur. Ook gaf hij de naoorlogse generatie oog voor totalitaire tendensen – van welke politieke signatuur dan ook.

Maar toen de Koude Oorlog voorbij was en het einde van de geschiedenis in zicht leek, raakte Adorno buiten beeld. Ook met de verderfelijkheid van de commercie in de cultuur bleek het reuze mee te vallen, meldden postmodernisten als Umberto Eco. Popzanger Raymond van het Groenewoud wijdde zelfs een pinnig liedje aan de man wiens naam zo aardig rijmde op ‘porno’. En wat is er per saldo zo verkeerd aan Hollywood-producties als Schindler’s list of Amistad? Aan de teksten van Bruce Springsteen? Aan Patti Smith’s Rimbaud-vertolkingen? Waarom altijd zo streng? Zo moeilijk? Zo Duits? Want lang niet alles was in het Nederlands vertaald. En zelfs dan: wat kan een mens op den duur met monumentale, dialectische wijsheden als ‘Alleen de absolute leugen heeft nog de vrijheid enigszins de waarheid te zeggen’, of ‘Waar zijn slechts die gedachten die zichzelf niet begrijpen’?

Yoga Magazine

Zo verhuisde Adorno naar zolder. Behalve dan misschien zijn Minima moralia, omdat dat zo’n mooi, ingebonden boekje was. En nu komen er drie Adorno-titels tegelijk uit de lucht vallen. Vorig jaar [2012] vertaalde Mark Wildschut Adorno’s Prismen (1955) en Ohne Leitbild (1967), en onlangs [2013] verscheen de verse vertaling, door Hans Driessen, van de Minima moralia.

Waarom zouden we anno nu Adorno (weer) moeten lezen? Vanwaar deze opleving? Dat is de vraag aan de man die thuis zal zijn in iedere zinswending van de Minima moralia. “Een uitgever moet uitgeven, dat is heel banaal”, relativeert hij. “De boekenmarkt van nu is een drama. Alleen filosofie wordt nog redelijk verkocht. En omdat alle andere grote filosofen al vertaald zijn, is Adorno nu aan de beurt.”

En de actualiteit van zijn ideeën dan?

“Ik vind het begrip ‘actualiteit’ irrelevant als je het over boeken hebt. Je hebt tijdloze boeken en je hebt tijdgebonden boeken. Tijdloos zijn bijvoorbeeld de Dialogen van Plato of Schopenhauers Wereld als wil en voorstelling. De Minima moralia is voor een deel tijdloos en deels tijdgebonden. Het boek is tijdgebonden omdat het de condition humaine onder het kapitalisme beschrijft. Zolang dat nog bestaat, kun je niet zeggen dat Adorno verouderd is.”

Vlak na de oorlog schreef Adorno het al: je kunt geen stap meer verzetten zonder te struikelen over een uiting van de cultuurindustrie, die elke vorm van bezinning en bedachtzaamheid belemmert. En dat was ver voor de komst van inmiddels onmisbare gadgets als tablets en smartphones: “De overvloed van producten die blindelings geconsumeerd worden, neemt angstaanjagende proporties aan”, sombert hij in de Minima moralia.

En inderdaad is er niet veel fantasie nodig om legio hedendaagse, nog sluwere voorbeelden te vinden bij zijn observaties over de verplichte vrolijkheid van televisieshows, voorgekauwde meningen en de sterren- en merkencultus, die ook al lang in de hoge cultuur heeft toegeslagen.

“In zijn analyse van de cultuurindustrie heeft Adorno nog steeds gelijk: we worden voortdurend belazerd”, zegt Driessen. “Ik kijk veel televisie, het liefste naar real life soap, zoals Help, mijn man is klusser! Ik heb me laten vertellen dat dat van a tot z is gescript: de vrouw die in tranen uitbarst, de man die boos wordt. Of laatst dat debat met Teeven over Dolmatov. Hij zegt: ‘Ja, voor mij is het ook heel tragisch.’ Dan denk ik: dat is óók gescript. Die had zich voorgenomen: als het de verkeerde kant opgaat, ga ik emotie tonen.

Zo achterdochtig ben ik al geworden. Maar je blijft toch kijken.

Ik weet niet of u kinderen hebt, maar je ziet van die meisjes, het zijn meestal jonge vrouwen, die hebben dan twee telefoons. Die zitten te whatsappen en ondertussen te bellen, met zo’n oortje. Die zien toch niets meer? Adorno had indertijd voor 100 procent gelijk. En veertig jaar later heeft hij voor 10.000 procent gelijk. De mens wordt geleefd. Eigenlijk weet iedereen dat wel. Alleen: je zit erin. En je wilt zo graag vrij zijn. Maar is een mens vrij? Inmiddels komen we er steeds meer achter dat we niet vrij zijn, lees Wij zijn ons brein van Dick Swaab er maar op na. Dan is er nog maar één oplossing. Dat je leeft vanuit de gedachte: we zijn niet vrij, maar we kunnen doen alsof. Want anders redden we het niet. Die Adorno was zo radicaal, die zei gewoon keihard: ik doe niet mee. Die deed niet alsof.

Je kunt daarin inderdaad aanknopingspunten zien bij die mensen met die tenten, van Occupy. Die kunnen zeggen: zie je wel, we zijn niet zo gek als we eruitzien, in het verleden waren er ook al mensen die in de gaten hadden hoe het echt zit. Maar het zijn stuiptrekkingen. Je moet je er trouwens ook niet tegen verzetten. Ik ken een vertaler, die heeft nog tot drie of vier jaar terug geweigerd te e-mailen. Dat was knap lastig. Op een gegeven moment had zijn uitgever het zover dat zijn vrouw een e-mailadres had. Kon die het aan hem doorgeven, als de uitgever iets voor hem had.

Adorno was een nostalgicus: hij vond alle vernieuwing slecht. Kleurenfilm bijvoorbeeld. Zijn ideaal was de ‘Bildungsbürger’, die zelfs in zijn tijd al niet meer bestond; de man gaf nog handkussen. Op een theoretisch niveau wilde hij naar een betere toestand, in de zin van Marx. Maar gevoelsmatig wilde hij terug naar het paradijs van zijn jeugd, naar de vakanties in Amorbach. Hij was enig kind en ontzettend verwend. Hij is nooit jong geweest, zat altijd tussen de volwassenen, tussen de tantes. De stukken waarin hij terugdenkt aan zijn jeugd, zijn de hoogtepunten van de Minima moralia. Ontzettend ontroerend.”

Het is waar: de Minima moralia is veel meer dan een verzameling oproepen tot culturele waakzaamheid. Jeugdherinneringen, observaties over hoe je het portier van een auto dichtdoet, hoe boosaardig vriendelijke mensen zich gaan gedragen bij een echtscheiding: de begrenzingen van een zindelijke samenleving komen bijna allemaal in beeld, op de grens van filosofie en literatuur.

“Adorno kon goed schrijven, maar deze vertaling is wel het moeilijkste wat ik ooit gedaan heb. Want die Adorno is niet makkelijk. Hij heeft een heel rare stijl. Hij houdt zich bijvoorbeeld niet aan de normale Duitse woordvolgorde. Hij wilde je dwingen langzaam en aandachtig te lezen. Maar het was ook een beetje aanstellerij. Ook inhoudelijk is hij soms moeilijk te volgen. De man was een enorme erudiet, hij schreef vanuit zijn hoofd, associërend, citerend.

De uitgever en ik hebben heel lang om de tafel gezeten over de vraag of we noten zouden maken. Maar daar is geen beginnen aan. Want élke regel is wel een verwijzing naar iemand, Proust, Valéry, ga maar door. Dan krijg je bij elke regel een noot. En als het niet bij elke regel is, is dat omdat ik niet in de gaten had naar wat of wie hij naar verwijst.

Wel heb ik de anderstalige woorden en citaten vertaald en een personenregister gemaakt. Bij zo’n personenregister heb je trouwens altijd te maken met het zogenaamde Caesar-Romeins-veldheer-syndroom. Wat zet je bijvoorbeeld bij Hitler? ‘Duits staatsman’? ‘Grootste onmens van de geschiedenis’? Of alleen maar jaartallen en paginanummers? Op een gegeven moment kreeg ik een beetje gekke zin en ging ik een grapje uithalen bij die bekende namen. Ook de uitgever vond dat wel leuk, na zo’n zwaar boek een lichte toets. En zo kwam Dickens in het register terecht als ‘een slecht mens’ en Alma Mahler als een ‘bitch’.”

“Kijk”, wijst Driessen. Boven de piano hangt een affiche, waarop Marilyn Monroe in een speeltuintje in een dik boek zit te lezen, de Ulysses van James Joyce. Ze heeft de moeilijkste roman uit de wereldliteratuur bijna uit. Dus toch niet zo’n dom blondje als we dachten.

“Is dat nou echt?”, vraagt hij. Wie ooit iets van Adorno heeft gelezen, zegt natuurlijk nee. Daarvoor zit haar lippenstift te goed en is de kinderlijke onschuld te dik aangezet. “En dan moet u weten dat ze daar verdiept is in de beroemde monologue interieur van Molly Bloom, het seksueel zeer expliciete slothoofdstuk.” Het blijft even stil. Dan vraagt hij: “Dus u denkt echt dat die foto helemaal in scène is gezet? Ik weet het niet. Ze lijkt nog zo jong…”

Adorno had gelijk: de mens wil graag bedrogen worden. Ook wie hem goed gelezen heeft.

Adorno

Theodor Wiesengrund Adorno (1903-1969) was socioloog, filosoof en musicoloog en vooraanstaand vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule.

Zijn beroemdste werk, Dialektik der Aufklärung (1947), schreef hij met Max Horkheimer tijdens hun ballingschap in de Verenigde Staten. Ze betogen daarin dat het nazisme geen gruwelijke onderbreking van de geschiedenis van Verlichting en vooruitgang was, maar daarvan juist de logische catastrofe was. Het idee dat we de natuur kunnen beheersen, leidt er namelijk onherroepelijk toe dat we ook elkaar gaan zien als ‘dingen’, die zo efficiënt mogelijk gemanipuleerd of zelfs uit de weg geruimd mogen worden. Horkheimer en Adorno geven daarbij speciaal de ‘cultuurindustrie’ ervan langs, juist waar die pretendeert alleen maar onschuldig vermaak te leveren.

Met deze ‘kritische theorie’ zou Adorno uitgroeien tot een icoon van de studentenbeweging van de jaren ’70. Dat maakte hij zelf niet mee: in 1969 hadden radicale studenten hem weggetreiterd. Kort daarop overleed hij aan een hartaanval.

De Minima moralia (1951) werd in de VS geschreven. Het is een bundel met aforismen en kleine essays over ‘het leven’, voor zover dat nog mogelijk was in tijden van beschadiging. De titel (letterlijk: De kleinst mogelijke ethiek) verwijst naar Aristoteles’ Magna moralia (De grote ethiek).

Driessen

Hans Driessen (1953-2017) studeerde filosofie en vertaalde menig werk van Schopenhauer, Nietzsche en Sloterdijk. Hij deed dit volgens het Nederlands Letterenfonds zo “zuiver, scherp en gloedvol”, dat hij in 2010 bekroond werd als cultureel bemiddelaar. In 2012 maakte hij indruk met een vertaling van Thomas Manns Der Zauberberg. Hij vertaalde eveneens Alfred Döblins Berlin, Alexanderplatz.

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense