"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Modernity and Its Discontents

Zondag, 8 december, 2019

Geschreven door: Steven B. Smith
Artikel door: Niklas Anderberg

Als we willen dat het blijft zoals het is, moeten er dingen veranderen

[Essay] Wanneer de moderne tijd precies begonnen is, wordt nog steeds betwist. Is er een breuk tussen de middeleeuwen en de renaissance, of liggen de wortels van de moderniteit in de reformatie of in de verlichting? Voor sommigen is de industriële revolutie doorslaggevend. Volgens Virginia Woolf onderging de menselijke natuur een definitieve verandering “on or about December 1910.” (blz. 4)

De vroeger zo keurig afgebakende periodisering is in diskrediet geraakt. De middeleeuwen zijn allang niet meer zo donker als we dachten en de verlichting is gefragmenteerd in lokale verlichtingen met eigen kenmerken en idiosyncrasieën. Elke periode kenmerkt zich door een scala aan kleuren, tinten en schaduwpartijen. 

Steven B. Smith (1951), professor in politieke wetenschappen aan Yale University, vraagt zich in Modernity and Its Discontents af of de strijd tussen de klassieken en de modernen een anachronisme is. Ten eerste, omdat het een dialoog is waarin slechts één gesprekspartner aanwezig is. En ten tweede, omdat niet duidelijk is of er sprake is van continuïteit of een radicale breuk met het verleden (blz. 11-12).

Verlichting en contra-verlichting

Volgens Smith kreeg het vooruitgangsdenken van de moderniteit haar klassieke vorm in de verlichting. Hij signaleert echter al gauw een opdoemende dubbelganger in de spiegel: de contraverlichting. Maar – en dit is een kernpunt in Modernity and Its Discontents – het ware gezicht van de moderniteit is volgens hem niet dat van doctor Jekyll of mister Hyde, maar dat van een samensmelting van beide. De moderniteit is het resultaat van niet alleen grote, maar ook vruchtbare tegenstellingen. 

Hereditas Nexus

Smith begint zijn betoog met Machiavelli (1469-1527). De nadruk die Machiavelli legt op de autonomie van de politiek en de onttroning van de christelijke moraal heeft het politieke landschap voorgoed veranderd. Machiavelli’s onsentimentele en pessimistische visie op de mens krijgt navolging van een reeks politieke denkers. Zo is hij volgens Smith de grondlegger van een moderne, seculiere maatschappij waarin de autonome burger geacht wordt zelf verantwoordelijkheid te dragen voor haar beslissingen. Niet een pantheon van goden, maar een goed bestuur moet de willekeur van Fortuna indammen en een gestage vooruitgang mogelijk maken. Een nieuwe sociale klasse, onbekend in de klassieke wereld en in de middeleeuwen, was geboren: de burgerij. 

De weg naar onze moderne samenleving werd verder geplaveid door de politieke denkers Thomas Hobbes (1588-1679) en Baruch Spinoza (1632-1677). Beide denkers worden stelselmatig uitgemaakt voor atheïst, hoewel Hobbes zijn leven lang lid was van de Anglicaanse kerk en Spinoza God “heerlijk en volmaakt goed” vond (cit. Kees Schuit 2017, Spinoza en de vreugde van het inzicht, blz. 67). De vader van Virginia Woolf, Leslie Stephen, dacht er net zo over: Hobbes was een ongelovige in schaapskleren. 

Of Hobbes nu gelovig was of niet, voor Smith is het belangrijker dat hij ernaar streefde de kerkelijke en de wereldse machten te verenigen onder één soeverein. Hobbes’ religiekritiek richtte zich met name op de theologisch-politieke hiërarchie die hij ´the Kingdom of Darkness´ noemde. Hobbes kan dus gezien worden als een van de grondleggers van onze moderne liberale democratie (blz. 69-71). 

Positieve en negatieve vrijheid

Leo Strauss (1899-1973) was een liberaal-conservatieve denker wiens invloed nog steeds aanzienlijk is. Zijn naam wordt soms in verband gebracht met die van Carl Schmitt (1888-1985), de befaamde Duitse filosoof en rechtsgeleerde die na de machtsovername van Hitler voor het nazisme koos. In onze huidige tijd van verschuiving van politiek links naar politiek rechts, lijken deze filosofen een steeds belangrijker rol te spelen. 

Vaak worden pogingen gedaan om Strauss in het neoconservatieve kamp te plaatsen. Zo werd hij in stelling gebracht om de inval in Irak te rechtvaardigen. De invloedrijke liberale schrijver Mark Lilla (1956) schetst In The Shipwrecked Mind (2016) echter een genuanceerder beeld. Weliswaar beschouwt hij Strauss als een conservatieve denker, maar de beschuldigingen aan zijn adres met betrekking tot een oorlog in het Midden-Oosten – 30 jaar na zijn overlijden – zijn misplaatst. (Lilla, 2016, blz. 43-73). 

De meest bekende van de klassieke rechts-liberalen is waarschijnlijk Isaiah Berlin (1909-1997). De angst van Berlin was dat voorstanders van positieve vrijheid in naam van rationaliteit en vooruitgang de weg zouden vrijmaken voor allerlei vormen van totalitarisme. Vrijheid, gelijkheid en broederschap leiden onvermijdelijk tot onderdrukking en dictatuur. Adorno en Horkheimer trokken de ultieme conclusie en noemden Auschwitz het eindstation. Voor Berlin is positieve vrijheid, met haar nadruk op opvoeding, verheffing en sociale dwang, levensgevaarlijk. Dit is de erfenis van de verlichting, terwijl negatieve vrijheid – vrijheid tot zelfontplooiing – op naam staat van de contra-verlichting. 

De dialectiek van de verlichting

In Modernity and Its Discontents benadrukt Smith dat beide stromingen, zowel de verlichting als de contra-verlichting, deel uitmaken van de moderniteit. Het is te simplistisch te veronderstellen dat verlichting gelijk is aan democratie en liberalisme, en dat contraverlichting antiliberaal en achterlijk zou zijn. De controversiële hedendaagse denker, Zeev Sternhell (1935); (The Anti-Enlightenment Tradition, 2010), is het  hier niet mee eens. Volgens Smith ziet Sternhell de wereld door een manicheïstische bril: de verlichting is vooruitstrevend en de contra-verlichting reactionair. In Sternhells zwart-witte wereldbeeld is het ene goed en het andere slecht. 

Omgekeerd geldt dit net zo goed voor de zienswijze van Isaiah Berlin en zijn volgers (o.a. John Gray). Of de opvattingen van Strauss en Berlin liberaal of conservatief of zelfs reactionair te noemen zijn, wordt nog steeds betwist. Zijn ze nu wel of niet voorstander van de opkomst van de moderne burgerij met hun mensenrechten (‘nonsens op stelten´, Jeremy Bentham) en democratie (´tirannie  van de meerderheid´, Tocqueville)? 

Dit zijn centrale vragen in Modernity and Its Discontents. Van alle hoofdrolspelers in dit boek zijn meerdere interpretaties mogelijk. Was bijvoorbeeld Rousseau (1712-1778) een venijnige misantroop en een voorbode van totalitarisme of was hij juist en getormenteerde ziel die voor zijn medemens opkwam? Sinds het schrikbewind tijdens de Franse revolutie wordt Rousseau vaak verantwoordelijk gehouden voor latere vormen van dictatuur. Isaiah Berlin bestempelt hem als een uiterst antimoderne denker (blz. 194). Maar volgens Smith is de opkomst van de natiestaat, iets waar Rousseau zich sterk voor maakte, van vitaal belang bij wat wij modern noemen. Niet de ´collectieve tirannie´ maar het nationale karakter van een land wordt door Rousseau benadrukt. 

De contra-verlichting begint volgens Steven Smith wél bij Rousseau, maar dat betekent niet dat hij per definitie antimodern was. Het is niet zo dat we tegenwoordig allemaal kosmopoliet zijn, integendeel: het nationalisme is springlevend in het moderne idioom. Smith wil het begrip contra-verlichting in bredere zin gebruiken. Verlichting en tegenverlichting zijn met elkaar verweven. Misschien, zegt hij, is dit wat het begrip ‘de dialectiek van de verlichting’ behelst: het is een combinatie van een idee en de kritiek erop, die de nieuwe tijd vormgeeft (blz. 13).

Moderniteit in grote literaire werken

Naast een politieke lezing kan Modernity and Its Discontents gelezen worden als een serie losstaande essays met verwijzingen naar grote literaire werken uit het verleden. Weinigen hadden zoveel minachting voor de burgerij als Flaubert (1821-1880), maar zijn kritiek was vooral van esthetische aard (blz. 225). Flaubert schreef zijn meesterwerk na de grote revolutionaire uitbarstingen in Europa; in de naweeën van de Franse revolutie volgden de onlusten van 1848. Voor Flaubert mondde de verlichting uit in een algehele vervlakking, middelmatigheid en ordinaire lelijkheid. ‘De onttovering van de wereld’ (Weber) was toen al in volle gang. 

Ook bij de Italiaanse schrijver Lampedusa (1896-1957) speelt de teloorgang van de oude wereld een hoofdrol. De tijgerkat (in 2012 in het Nederlands verschenen) is volgens Smith ten diepste een politieke roman. Na de inval van Garibaldi in Sicilië ziet prins Tacredi zijn wereld instorten. Lampedusa was zelf een aristocraat en achter het liefdesdrama in de roman gaan de omwentelingen van die tijd schuil. Het was zijn eerste en tegelijkertijd zijn laatste boek, door alle uitgevers geweigerd voordat het een jaar na zijn overlijden alsnog in 1958 gepubliceerd werd. Een ‘instant classic’die nog steeds verkrijgbaar is. De bekendste zin uit het boek, die de wanhoop van de moderne mens fraai weergeeft, wordt uitgesproken door het personage Tancredi: “Als we willen dat het blijft zoals het is, moeten er dingen veranderen.” (blz. 314) 

De in 2005 overleden Saul Bellow was en messcherpe criticaster van het linkse progressivisme. Sommigen beweren zelfs dat hij Alan Bloom als alter ego heeft gecreëerd (blz. 332, noot 2). Deze Straussiaan maakte zich onsterfelijk met The Closing of the American Mind (1987). Dit boek is een litanie over de teloorgang van de grote westerse literatuur in het Amerikaanse onderwijs. Volgens Smith is Mr. Sammler´s Planet niet Bellows beste boek, maar wel zijn meest geëngageerde. De crisis van onze civilisatie wordt vooral veroorzaakt door de verwende intelligentsia  – die wij in deze tijd van populistisch revanchisme de elite zouden noemen. De dyspepsie van Mr. Sammler is die van Bellow zelf. 

Een intellectuele uitdaging

Modernity and Its Discontents is caleidoscopisch van opzet. De essays zijn verfrissend, leerzaam en –  waarom niet – verheffend; een begrip dat tegenwoordig volledig uit de gratie is geraakt. In zijn conclusie omschrijft Smith de verlichting, met haar geloof in onbeperkte vooruitgang, als een surrogaat-religie (blz. 349). Dit is een vaak gehoorde opvatting, maar volgens de gerenommeerde kenner Peter Gay was twijfel, meer nog dan geloof, het voornaamste kenmerk van de verlichting. Kant vergeleek vooruitgangsprofeten met doctoren die hun patiënten proberen te troosten, Hume betwijfelde of de civilisatie ooit een hoger niveau zou bereiken en Voltaire was overtuigd van de permanente achteruitgang van de cultuur. Volgens Gay was vooruitgang voor de meeste filosofen alles behalve onbeperkt (The Science of Freedom, 1969, blz. 100-105). 

Hoe het ook zij, Smith volgt de traditie van gematigde contra-verlichters als Tocqueville, Strauss en Berlin. Smith beschouwt de moderniteit niet als een vijand die overwonnen moet worden maar eerder als een intellectuele uitdaging. De kritiek van de tegenverlichting op de gevestigde burgerklasse is vaak overtuigender dan het betoog van de linkse restanten van het ooit zo potente Marxisme. De zogenaamde vooruitgang is uitgemond in ongebreidelde bureaucratie, technologie en marktwerking. Volgens Smith is de contra-verlichting beter in staat om de beginselen van de liberale democratie te herwaarderen. De moderniteit is voortgekomen uit twee ogenschijnlijk onverenigbare stromingen. Twijfels en bezwaren horen daarbij en maken een vitaal deel uit van onze complexe samenleving. In de laatste woorden van Smith is dit “a good thing.” Carl Schmitt zou zich bij deze oecumenische gedachte in zijn graf omdraaien.  

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles