"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Naar de haaien

Vrijdag, 7 juli, 2017

Geschreven door: Erich Kästner
Artikel door: Chris Reinewald

Bang voor eigen boek?

Naar de haaien verscheen in 2013 in het Duits als Der Gang vor die Hünde (1931) en kwam nu uit als Duitse pocket met uitgebreide verantwoording.

Wat een onbekende, postume roman van de kinderboekschrijver Erich Kästner (1899-1974) lijkt is de ‘Urfassung’, de ongecensureerde, eerste versie van zijn ‘volwassenenroman’ Fabian (1932). Wie beide versies lezenderwijs vergelijkt ziet weinig verschillen. 

86 jaar geleden achtte Kästners uitgever een hoofdstuk en enkele passages in het manuscript minder geschikt: een chef die ondergeschikten zijn blote buik met het litteken van een blindedarmoperatie toont en een lesbische scène met voorbind-dildo. Verder bleef nog voldoende decadente seks en zwartgalligheid over. Genoeg om Fabian als ‘ontaarde literatuur’ door nazistische studenten in 1933 op de brandstapel te laten gooien. Als één van de weinige schrijvers stond Kästner erbij en keek ernaar; gebalde vuisten in zijn zakken. Dat verhaal zou hij later vaak vertellen.

Sociologie Magazine

Fabian maakte hem tot een Duits schrijver die koos om in eigen land in Exil te gaan. Zoals ook Fabian in het boek beweert verwachtten weldenkende Duitsers dat het domme gebral snel verstomd zou zijn. Niet dus.

Berlijns boekenplankje

Er is een mooi boekenplankje te vullen met destijds onwelkome Berlijnse grotestads-literatuur uit de jaren 1920-1940. Hans Fallada’s onverwoestbare Kleiner Mann was nun? (1932), ook favoriet bij nazi-propagandaminister Joseph Goebbels trouwens. Alfred Döblins even prachtige maar depressief makende Berlin Alexanderplatz (1929) en het pas herontdekte Blutsbrüder (1932) van de verder onbekende Ernst Haffner. Der Gang von der Hünde (1931) van Erich Kästner completeert het beeld van de wankelende sociaaldemocratische Weimar-republiek. Na 1945 typeerde men deze periode als “de voedingsbodem waarin het gezwel van het nazisme kon gedijen.” (Theun de Vries als vertaler van Fabian in 1955). Maar meer lijken de desillusie van de verloren Wereldoorlog, gevoerd voor een inmiddels verdreven, megalomane keizer, de economische crisis en politieke polarisatie een fatale combinatie.

Werkeloosheid, verwarring of verloedering raakte iedere sociale klasse, zoals in bovengenoemde boeken. Bij Haffner zijn dat stelende en zich prostituerende straatschoffies van een jaar of 14, die in een bijzin ook in Fabian opduiken. Döblin volgt de vrij gekomen moordenaar Franz Biberkopf die te dom is om fatsoenlijk te blijven. (Rainer-Wener Fassbinder verfilmde in 1980 het boek vrij getrouw.) Fallada beschrijft een meubelverkoper wiens vrouw zwanger wordt. Hij verliest zijn betrekking. En dat overkomt de zelfverklaarde ‘moralist’ en reclametekstschrijver Jakob Fabian ook.

Als een mot op een vlam

Het overigens juist amorele, Fabian lijkt met de korte hoofdstukken en krantenkopachtige subtitels op Kästners gemoedelijke jeugdboeken, zoals het heerlijke, ook Berlijnse Emil und der Detektive (1929).  (Op Kästners latere kinderroman Das doppelte Lottchen (1949) baseerde Tessa de Loo trouwens “haar” verfilmde roman De Tweeling.) Belangrijk verschil is dat de schrijver zich hier niet als vertellende en grappende oom gedraagt. Hier is hoofdfiguur Jakob Fabian zijn behoorlijk sombere alter ego. Tot het veertiende hoofdstuk dendert het boek meedogenloos, adembenemend voort.

Hier geen milde verteller die de lezer in bescherming neemt. Ook is Kästner minder scheutig met geestige terzijdes zoals uit zijn kinderboeken (“Er moet orde zijn”, sprak oom Karel en hij smeet ook het laatste soepbord kapot tegen de muur.)

Wrange anekdotes en malle bijfiguren zijn er echter volop: een man spreekt met zijn overspelige vrouw contractueel af dat iedere minnaar zich vooraf aan hem op zijn studeerkamer presenteert. Ook Fabian overkomt dat, waarbij alle vleselijke lust hem begrijpelijkerwijs vergaat en hij medelijden met de heer des huizes krijgt. Dan is er nog een oude uitvinder, op vlucht voor zijn familie en een zielig meisje dat Fabian redt als ze winkeldiefstal pleegt. In de stijl van die tijd construeerde Kästner het boek als collage: fragmentarisch, anekdotisch.

We volgen Fabians escapades bij bordeelbezoek, ongeïnspireerde broodschrijverij en ranzige seksclubs. Op het atelier van een vrijgevochten, lesbische beeldhouwster ontmoet hij een juriste, genaamd Cornelia. Ook zij vloog als een mot naar de vlam, die Berlijn is.

Fabian en zij blijken bij dezelfde hospita ieder een kamer huren, maar troffen elkaar daar nooit op de gang, wat te denken geeft. Hun oprechte romance blijkt kortstondig. Ondanks een geniaal reclameplan voor een sigarettenmerk verliest Fabian zijn baan. Cornelia krijgt juist een betrekking – als filmster – doordat ze aanpapt met een oude filmproducent. Als zij zegt deze onomkeerbare misstap te betreuren valt Fabian bitter uit: “Een ongelukkige vrouw, die het heel goed gaat. […] Verbaast je dat? Kwam je daarom niet naar Berlijn toe? Hier doet men aan ruilhandel. Wie iets hebben wil, moet geven wat hij heeft.”

Spermadonor aan het avondeten

Vervolgens pleegt Fabians allerbeste, gefortuneerde kameraad zelfmoord als hij zijn verre vriendin in Hamburg daar bespiedt en op overspel betrapt. Ook zijn proefschrift lijkt afgewezen te worden. Er is geen weg terug. De vader van het slachtoffer, een geborneerd rechter bezigt vooral telegramstijl. Het beetje medelijden dat hij nog heeft nam door zijn procesroutine een onechte glans aan: “Mijn zoon heeft geweten wat hij deed. En als hij dat voor het verstandigste hield, hoeven de anderen er niet om te huilen.”

Fabian vindt troost bij zijn moeder die onverwacht uit de provincie overkomt. Net als bij Kästner zelf beïnvloedt Fabians grote moederbinding zijn verhoudingen met vrouwen. Nu zijn het nogal ook zelfbewuste vrouwspersonen die zijn pad kruisen. Tot twee keer toe proberen geile wijven Fabian in bed te lokken. De eerste keer is het uit pure wellust en zakelijk inzicht – een “wederkerig bordeel” waar vrouwen hun toyboy uitkiezen. De keer daarop lijkt een te vervullen kinderwens, vanwege een impotente echtgenoot, de treurige aanleiding. Maar de sullige heer-des-huizes keert eerder terug van zakenreis. Hij treft zijn zaad vragende vrouw en de beoogde spermadonor aan de avondmaaltijd en wenst ze “in alle opzichten smakelijk eten.” Na een onvermijdelijk handgemeen tramt Fabian naar huis. (Hier verwijst Kästner naar zijn grote familiegeheim. Niet zijn vader maar de huisdokter verwekte hem op zijn moeders wens. Kästners eigen zoon onthulde dit in 1981 na de schrijvers dood.)

In de roman citeert Kästner een van de briefjes die zijn moeder en hij elkaar schreven en bij het te versturen wasgoed inpakten. (In 1981 werden deze ontroerende ‘wasbriefjes’ tussen 1923 en 1957 uitgegeven als Mein liebes, gutes Muttchen, Du! Midden in de oorlog schrijft Mutti te hopen dat ‘zijn’ postkantoor in Berlijn niet is gebombardeerd: “zonde van mijn schone wasgoed.”)

Fabian eindigt in zijn geboortestad. Hij redt een van de brug vallend kind waarbij hijzelf in de rivier verdrinkt: hij kan niet zwemmen. Het absurde eind lijkt een geforceerde, Kafka-achtige ingreep.

Conflictmijder

De beladenheid van Fabian als boek-op-de-brandstapel maakte Kästner tot ongewenste schrijver en gaf het boek nadien een onaantastbare status; ook bij hemzelf. Ook bij zoveelste herlezing blijkt Fabian nu als onverkorte Der Gang vor die Hünde’ geen meesterwerk, zoals Berlin, Alexanderplatz en Kleiner Mann, wass nun? dat wel bleven.

Als tijdsbeeld grijpt Fabian aan en is bij vlagen Kästneriaans grappig. Je vraagt je af: schrok Kästner zelf soms van deze roman, omdat die de zwarte kant van zijn schijnbaar optimistische karakter openbaart?

Als hergewaardeerd, naoorlogs auteur schreef Kästner nieuwe voorwoorden bij herdrukken van Fabian dat hij achteraf typeerde als profetische waarschuwing voor nazi-Duitsland. Sven Hanuschek, de uitstekende bezorger van de ongekuiste Fabian stelt terecht dat Kästner nooit de verwachte roman over de periode 1933-1945 heeft geschreven. Het bleef bij een dagboek uit 1945: hoe Duitsland bezet en zo bevrijd werd en humanistische aforismen.

In tegenstelling tot Brecht, Weill, Mann, Dietrich, Döblin bleef Kästner – evenals Fallada – in Nazi-Duitsland. Waarom? In een symbolische scène halen Fabian en zijn kameraad een vechtende nazist en een communist uit elkaar en zetten ze – vanwege hun verwondingen – samen achterin een taxi, richting ziekenhuis. Zo was Kästner ook. Hij wilde politiek boven de partijen blijven. Maar kan dat als je van de pen leeft? Dus schreef hij onder pseudoniem door, ook aan niets-aan-de-hand filmscripts voor de nazi-gezinde UFA-filmmaatschappij. En hij kon zijn Mutti niet achterlaten.

Tijdgenoten en collega’s prezen Fabian. Walter Benjamin niet. De gekwelde intellectueel wiens Berliner Kindheit (1933-1938, postuum verschenen in 1950) in hetzelfde Berlijn speelt als Emil und der Detektive verweet Kästner een “linkse melancholicus te zijn, die verdwijnende geestelijke waarden koestert zoals burgermannetjes hun materiële bezittingen.”

Na zijn moeders dood loste Kästner artistieke verwachtingen in met Als ich ein kleiner Junge war (1957). Zonder op de knieën te gaan schrijft hij als milde verteller over zijn (overgroot)ouders.

In het autobiografische deel neemt het boek een ontroerende wending. Hij vertelt hoe de tiener Erich zijn depressieve moeder Ida bij een brugleuning (!) wegsleurt. Ze wil zich in de rivier werpen, maar haar ‘oller Junge’ voorkomt dat.

Naar de haaien ging bij verschijnen niet voor niets Fabian heten. De als achternaam gebruikte voornaam verwijst naar de Romeinse generaal Fabius Maximus, die slachtpartijen vermeed door de vijand van binnenuit te verzwakken – door voedselleveranties te blokkeren.

Vergeleken met twee latere sentimentele volwassenenboeken kijkt Kästner in het semi-autobiografische Fabian in het oog van zijn demonen. Hijzelf wilde niet naar de haaien gaan omdat zoiets zijn moeder veel verdriet zou doen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

Naar de haaien

Der Gang vor die Hunde