"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nachtouders

Vrijdag, 12 juni, 2020

Geschreven door: Saskia de Coster
Artikel door: Tea van Lierop

Spitsvondige, liefdevolle en oprechte observaties

[Recensie] Nachtouders van Saskia de Coster is genomineerd voor de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2020, een goede reden om het boek te gaan lezen. De Vlaamse auteur heeft al een aantal werken op haar naam staan, onder andere Wij en ik, dat in 2014 bekroond werd met de Opzij Literatuurprijs.

De eerste indruk die beklijft bij het oppakken en doorbladeren van het boek is de lichtheid. De wolken die wat blote, mollige lichaamsdelen zichtbaar laten, het grote aantal hoofdstukjes – soms ultra kort – en het motto van Pippi Langkous “Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk wel dat ik het kan.” vormen dit lichte verwachtingspatroon. Het koppel Saskia en Juli wenst een kind, dat wil zeggen: beiden hebben niet dezelfde drang, maar omdat ze zoveel van elkaar houden zullen ze tot overeenstemming komen. De springerige hoofdstukjes wisselen elkaar in rap tempo af in Schrift (dit is het verhaal voor Saul, de baby), dagen op het eiland, in bed (of soortgelijke plaats) en flashbacks.

Opvallend is de vorm waarin de auteur dialogen tussen Saskia en Juli beschrijft. Het lijkt of dit figuren zijn uit een toneelstuk, bij het lezen duiken de beelden op: Juli en Saskia op de planken. 

“Saskia: Goed, we gaan. Ik zal de tickets boeken.Juli: Dat geloof ik niet, dat jij de tickets gaat boeken. Saskia: Klopt, boek jij maar. Lekker de planeet vervuilen om met ons kind naar de andere  kant van de wereld te gaan. Hij zal zich er niks van herinneren als hij groot is.”

Foodlog

Dit citaat gaat over de voorbereidingen van de reis die ze met zijn drieën gaan maken. Een serieuze onderneming met zo’n klein kind, ver weg naar Canada waar ze Karl, de biologische vader zullen ontmoeten. Extra kleurrijk is de bestemming waar de hereniging plaats zal vinden, het is een hippie-eiland. De wortels van Karl liggen hier, zijn grootvader was rondreizend houthakker, totdat hij het reizend bestaan inruilde voor een vaste plek op Portes, een schilderachtig eiland voor de Canadese kust. In de jaren zestig kwamen de hippies die zich als één grote familie gedroegen, van de natuur leefden en zich Olsen gingen noemen, naar opa Thor Olsen. In deze prachtige omgeving tussen woudreuzen ontrolt zich het verhaal van “Juli, Saskia en Saul op Portes.”

De boom is onmiskenbaar een motief waaraan het verhaal mede haar kracht ontleent. Als symbool van vruchtbaarheid, leven en geaardheid komt hij gedurende het boek vele malen tevoorschijn. Over de kinderwens gaat dit stukje: Juli heeft een kinderwens, bij Saskia ligt dat anders.

“Er is een biologische reden om geen kinderen te willen, vermoedt Saskia. Anders valt het niet uit te leggen. Zij voelt het niet, die hormonenrush, die onweerstaanbare drang, die roep van het lichaam dat in Bijbelse verhalen over zichzelf spreekt alsof het een fruitboom is: ‘Dit lichaam moet vrucht dragen’ of in dagboeken van echte vrouwen laat noteren: ‘Dit lichaam wil helemaal zelf een kind maken met alleen zichzelf, een zaadcel en Google voor prangende vragen tijdens de zwangerschap.’ Echte vrouwen, vriendinnen van haar, hebben lichamen die hun dictatoriaal toebulderen dat ze kinderen eisen en de vrouwen hebben maar te gehoorzamen.”

De twijfel die aan Saskia knaagt moet ze gedeeltelijk alleen dragen. Alleen in haar ‘Schrift’ kan ze de werkelijke reden van haar weerstand verwoorden: geen tijd meer te hebben voor schrijven (auteur) en de werkelijke reden: ik, ik, ik (ik)

Juli draagt het kind, maar beiden zijn moeder. Het besef moet groeien en er blijft altijd een ‘echte’ moeder van Saul. Zij weet het jongetje stil te krijgen wanneer het huilt en wanneer het medische verzorging nodig heeft zoals die keer dat hij een nogal bloederig ongelukje kreeg. Saskia heeft dat allemaal niet van nature en ze weet het, signaleert het en worstelt ermee.

Humoristische passages maken de zwaarte van levenskwesties lichter; zelfspot, ironie en grappige observaties zijn de smaakmakers van deze autobiografische roman. De reis kent hoogte- en dieptepunten, maar hét literaire toppunt is de aanval van de gier. Angstaanjagende, bijna mythische, scenes spelen zich af wanneer een enorme roofvogel het gemunt heeft op de kleine Saul terwijl Saskia als enige aangewezen beschermer in zijn buurt is. Zoals in een enge film van Hitchcock wordt de dreiging langzaam opgevoerd en weet zo de lezer te ketenen aan het beeld van de letters.  

Aandacht is er ook voor de rol van de wederzijdse ouders. Openhartig wordt gesproken over acceptatie van homoseksualiteit en vooral het afwijzen doet zeer.

Tot slot is het belangrijk om nog even stil te staan bij het fijne, lichte, rake en poëtische taalgebruik dat regelmatig de mondhoeken laat opkrullen door de grappige vergelijkingen en de koddigheid van de opgeroepen beelden.

“Als mollen die zich een weg naar buiten hebben gegraven staan we op het grasveld tegen het daglicht te knipperen. Een alcoholnevel sluimert nog in ons lijf. Saul is opgetuigd in een victoriaanse kraag van kant en een Olsenjurk met een motief dat aan zowel overdadig bloemenbehang als aan militaire camouflagekleding doet denken.”

Eerder verschenen op Met de Neus in de Boeken

Boeken van deze Auteur:

Wij en ik

Nachtouders

Wat alleen wij horen