"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nederland onder Napoleon. Partijstrijd en natievorming 1801-1813

Woensdag, 6 maart, 2019

Geschreven door: Bart Verheijen
Artikel door: Renée Vulto

(Geen) Nederland (z)onder Napoleon

[Recensie] Dat is de boodschap van Bart Verheijens dissertatie Nederland onder Napoleon. Partijstrijd en natievorming 1801-1813. In zijn boek onderzoekt deze historicus de invloed van de Franse tijd op de ontwikkeling van Nederland. Het centrale thema waarbinnen Verheijen dit project aangaat is natievorming: hij stelt dat de napoleontische jaren een enorme invloed hebben gehad op de ontwikkeling van een nationaal besef en een nationale identiteit in Nederland. Dat is niet verwonderlijk, aangezien de nationale gevoelens in heel Europa in de late achttiende en vroege negentiende eeuw nog volop in ontwikkeling waren. Verheijen meent dat in de jaren 1801-1813 een ontwikkeling plaatsvond “van een algemener vaderlands gevoel richting een specifieker en scherper bewustzijn van een (collectief) nationaal besef.” (Verheijen 2017: 16) Deze eerste aanzetten tot de formulering van een nationale Nederlandse identiteit in die periode brengt hij in beeld aan de hand van pamfletten, tijdschriften, liederen en andere literaire uitingen en plaatst zo zijn knap neergeschreven verhaal midden in het complexe publieke politieke debat van die tijd.

Het boek past binnen een vrij recente interesse om de nationale Nederlandse geschiedschrijving over de jaren rond 1800 te herzien. Deze periode is nog altijd een onderbelicht tijdvak van de geschiedenis, maar het bewustzijn dat deze jaren uitermate bepalend geweest zijn voor het Nederland (en Europa) zoals wij het nu kennen groeit gestaag. Verheijen positioneert zich met zijn focus op deze periode dan ook in een lijn met historici als Niek van Sas, Frans Grijzenhout en Wycher Velema. (zie Grijzenhout, Van Sas & Velema 2013; Mijnhardt & Kloek 2001) Hij bouwt voort op hun conclusies en levert waardevolle aanvullingen op hun vooral beschrijvende werken met daarin een vrij brede historische insteek. Verheijen daarentegen kiest een duidelijk perspectief: zijn werk is een analyse van politieke ontwikkelingen gebaseerd op literaire bronnen. Hierin zijn de invloeden van de promotores Remieg Aerts (politiek historicus) en Lotte Jensen (literatuurhistorica) duidelijk te herkennen. De combinatie maakt het werk van Verheijen tot een uiterst sterke studie die een levendig inzicht biedt in die bepalende jaren rond 1800.

Verheijen laat zijn verhaal beginnen in 1801 en betoogt dat deze periode van Staatsbewind (1801-1806) noodzakelijk is om de ‘echte Franse tijd’ te begrijpen, die begon met de komst van Lodewijk Napoleon in 1806. Die tijd bespreekt hij dan vooral aan de hand van de uitgebreide verzetscultuur die ook Jensen en Johannes Joor al hebben gesignaleerd voor de napoleontische jaren. (Jensen 2013; Joor 2000) Vanuit de gedachte dat de ideeën over politiek en cultuur voor een groot deel vorm kregen in protesten en verzetsuitingen, koppelt Verheijen het proces van natievorming aan de politiek culturele debatten over de staat van het vaderland. De duidelijke opbouw en indeling van het boek zorgen ervoor dat de veelheid aan namen en jaartallen overzichtelijk blijft en ook de talrijke illustraties en tekstvoorbeelden dragen hieraan bij. Uit Verheijens commentaar bij sommige van deze voorbeelden spreekt het grote plezier dat hij bij het lezen van de brutale versjes en verbazingwekkende anekdotes moet hebben beleefd. Door zijn vlotte schrijfstijl en enthousiasme voor het onderwerp weet hij zijn gedetailleerde en genuanceerde onderzoek bovendien voor een brede groep geïnteresseerde lezers toegankelijk te maken.

Aan de hand van belangrijke breukmomenten in de besproken periode is het boek opgedeeld in drie delen. Eerst beschrijft Verheijen de jaren van het Staatsbewind, met de afnemende partijstrijd tussen orangisten en patriotten en de groeiende invloed van Napoleon. Hij gaat in op de verzoeningspolitiek die rond de Vrede van Amiens (1802) speelde, en bij het alweer snelle uiteenvallen van dit verdrag in 1803 plaatst hij het ‘officiële’ begin van de napoleontische tijd. De Slag bij Waterloo in 1815 wordt gebruikt om het eindpunt van deze periode te markeren. Hoe de groeiende Franse invloed tijdens die napoleontische jaren als een aantasting van de Nederlandse vrijheid en soevereiniteit gezien werd, wordt gedurende het boek telkens besproken aan de hand van literaire uitingen van figuren als Joan Melchior Kemper, Cornelis van der Aa, Adriaan Loosjes, Maria Aletta Hulshoff, Jan Frederik Helmers, Willem Bilderdijk en Johannes Kinker. Zo krijgt de lezer inzicht in de intensieve wisselwerking tussen het politieke debat en het literaire veld.

Schrijven Magazine

Helaas gaat Verheijen nergens verder in op de genrespecifieke aspecten van de verschillende bronteksten, waardoor het onderzoek toch vooral in een historische benadering blijft hangen. In de verzameling literaire werken waar hij zich op baseert spelen bijvoorbeeld liederen een unieke rol, zeker in relatie tot natievorming. Het lied werd omstreeks 1800 een belangrijke functie toegedicht in het versterken van collectieve identiteiten. Er bestond in de Nederlanden een uitgebreide liedcultuur en samen zingen was een kernactiviteit bij allerlei gezelschappen. (Van der Haven 2016; Van der Poel, Grijp & Van Anrooij 2016) Liedschrijvers maakten daar zeer bewust gebruik van om politieke ideologieën te formuleren en te verspreiden. Bovendien werden zulke liederen niet alleen gelezen, door het zingen kregen ze ook een sterk performatief aspect waar Verheijen aan voorbijgaat. Maar juist in dit performatieve aspect kan een sterke link naar de ontwikkeling van een collectief nationaal bewustzijn gevonden worden. Er werd in die tijd bijvoorbeeld gedacht dat alleen al door het luisteren naar een lied, de boodschap van het lied door de luisteraar verinnerlijkt kon worden. (Van der Haven 2016) Als het lied ook nog eens in een collectief werd gezongen, dan kon een abstract idee van nationale identiteit dat in het lied geformuleerd was uitgroeien tot een belichaming van dit nationale besef in de zangers. Verheijen lijkt zich in zekere zin van dit idee wel bewust te zijn, maar formuleert dit niet expliciet in zijn studie. Ook zijn bijdrage aan de bundel The Roots of Nationalism met de veelbelovende titel Singing the Nation: Protest Songs and National Thought in the Netherlands during the Napoleonic Annexation (1810-1813) besteedt weliswaar aandacht aan de genrespecifieke kenmerken van het lied, maar gaat voorbij aan de functie van het zingen van deze liederen in de ontwikkeling van gemeenschappen en een nationaal besef. (Verheijen 2016)

In zijn dissertatie vertelt Verheijen verder hoe onder Franse invloed in het laatste jaar van de Nederlandse Republiek de sporen van de revolutie verdwenen, en hoe dit een opmaat vormde voor het aantreden van Lodewijk Napoleon als Koning der Nederlanden. De ingrijpende bestuurlijke veranderingen die in dit laatste jaar doorgevoerd werden met de nieuwe grondwet van 1805, kunnen volgens hem wellicht als een grotere breuk met de voorgaande periode gezien worden dan de overgang van republiek naar koninkrijk in 1806. Toch houdt hij – omwille van de overzichtelijkheid – het aantreden van Lodewijk Napoleon in 1806 aan als moment aan om het tweede deel (1806-1810) van zijn boek te beginnen. Hij typeert deze periode als “een van de opmerkelijkste fases uit de Nederlandse geschiedenis”: “Na meer dan twee eeuwen republikeinse geschiedenis werd het land onder druk van Napoleon schijnbaar geruisloos getransformeerd in een (constitutionele) monarchie.” (Verheijen 2017: 103)

Er volgt een zeer boeiend hoofdstuk over het politie- en spionagenetwerk van Napoleon en de uitwerkingen hiervan op de vrijheid van de drukpers. Verheijen deed hiervoor onderzoek in de napoleontische politiearchieven in Parijs en Den Haag. Hij ontdekte vele interessante documenten die wijzen op een uitgebreid informantennetwerk waaraan veel Nederlanders meewerkten, maar ook besteedt hij uitgebreid aandacht aan de weerstand tegen de Fransen. De opkomst van het volksverzet verbindt Verheijen vooral aan de burgerbewapening en invoering van dienstplicht. De onvrede die dit opriep leidde volgens hem tot een toenemend nationaal protest tegen de Fransen – waar eerdere protesten nog vooral lokaal en regionaal waren. Er ontstond een ‘stroom Oranjeliefde’ die zich uitte in vele anonieme pamfletten en oproerige versjes zoals “Hoe maakt het Bonaparte? Goed! Hij vreet laurieren en zuipt bloed.” (211) Uiteindelijk zetten de tumultueuze situatie en Lodewijk Napoleons onwil hier hard tegen op te treden Napoleon aan tot de inlijving van de Nederlandse provincies bij het napoleontische keizerrijk.

In zijn bespreking van de periode van inlijving, de jaren 1810-1813 (het derde deel), maakt Verheijen de meest directe verbinding met de opkomst van een nationaal besef. In de verzetsuitingen tegen de Franse inlijving constateert hij de toevoeging van een nieuw toekomstideaal met een centrale rol voor het Huis van Oranje. De historischculturele invulling van de natie, die hiervoor nog werd ingezet om kritiek te leveren op Napoleon, veranderde in het laatste jaar van de inlijving in een sterk orangisme. Verheijen bestempelt dit als een ‘nationaal middel’, dat gebruikt werd om anti-Franse sentimenten te verantwoorden. Door een nationale eenheid te benadrukken konden het republikanisme en het revolutionaire burgerschapsideaal vervangen worden door een constitutionalisme, stelt hij, en benadrukt dit nogmaals in zijn conclusie. In heldere taal weet Verheijen hier in tien bladzijden de belangrijkste punten van zijn onderzoek uit te lichten en met elkaar te verbinden. De boodschap is duidelijk: de bouwstenen voor Nederland als natiestaat werden door Napoleon gelegd. Het republikeinse democratische idee veranderde in de Franse tijd langzaam in een politiek sentiment dat meer heil in een constitutionele monarchie zag, met de erfprins van Oranje als de personificatie van de onafhankelijkheid van het gehate Franse regime en het ideaal van nationale soevereiniteit. Hoewel Nederland onder Napoleon zeker moeilijke tijden beleefde was er zonder Napoleon geen Nederland geweest.

Tot slot is in het achterplat van het boek het resultaat te vinden van een zijproject dat Verheijen in het kader van zijn archiefonderzoek ondernomen heeft: een cd met tien liedjes uit de napoleontische tijd. De extra aandacht die hij hiermee op het lied vestigt is zeker toe te juichen, maar de uitwerking is helaas teleurstellend. Het idee de liederen met een modern sausje te overgieten en zo ook de hedendaagse luisteraar aan te spreken is sympathiek, de kwaliteit van de arrangementen en musici laat echter veel te wensen over. Hoewel de cd daardoor in scherp contrast staat met het geschreven deel van dit boek, mag deze absoluut geen afbreuk doen aan Verheijens boeiende, hoogkwalitatieve en uiterst relevante studie. Vandaag de dag, waarin nationaal sentiment weer volop in opkomst is, zou onderzoek naar de (historische) processen hierachter kunnen bijdragen aan beter begrip en duiding van zulke ontwikkelingen. Daar lijkt Verheijen zich zeker bewust van te zijn en het valt te hopen dat meer (toekomstige) onderzoeken deze gedachte zullen volgen.

Literatuur

Grijzenhout, F., N. van Sas & W. Velema, Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800, Nijmegen 2013.

Haven, C. van der, ‘Singing the Nation: Imagined Collectivity and the Poetics of Identification in Dutch Political Songs (1780–1800)’. In: The Modern Language Review, 111 (2016) 3: 754-774.

Jensen, L., Verzet tegen Napoleon,Nijmegen 2013.

Joor, J.,De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813), Amsterdam 2000.

Mijnhardt, W. & J. Kloek, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving, Den Haag 2001.

Poel, D. van der, L.P. Grijp & W. van Anrooij, Identity, Intertextuality, and Performance in Early Modern Song Culture, Leiden 2016.

Verheijen, B.,Nederland onder Napoleon. Partijstrijd en natievorming 1801-1813, Nijmegen 2017.

Verheijen, B., ‘Singing the Nation: Protest Songs and National Thought in the Netherlands during the Napoleonic Annexation (1810-1813)’. In: L. Jensen (ed.), The Roots of Nationalism. National Identity Formation in Early Modern Europe, 1600-1815, Amsterdam 2016: 309-327.

Eerder verschenen in Vooys

Boeken van deze Auteur:

Nederland onder Napoleon. Partijstrijd en natievorming 1801-1813

Geschiedenis onder de guillotine