Poëtisch piepen
[Recensie] Ooit schreef Jan Hanlo het gedicht De mus: “Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp” enzovoort. Het is natuurlijk niet verboden maar wel onraadzaam zoiets na te doen en toch is het ongeveer dát wat A.H.J. Dautzenburg, onverveerd als altijd, doet in zijn bundel Dit is natuurlijk geen poëzie om te lezen, hoogstens om naar te kijken want Dautzenberg heeft er beeldpoëzie van gemaakt, met enige fantasie kun je in al die door hem weergegeven geluiden vogelvluchtjes en -dansjes zien, en dat een behoorlijk dikke bundel lang. Je zou het ‘de innerlijke stem’ van de dichter kunnen noemen maar dan provocerend. Je onttrekt je namelijk, ondanks het serieuze nawoord, niet aan de indruk dat Dautzenberg met zijn tinnitus-gedichten ook een lange neus tegen de gevestigde poëzie trekt. “Minnelijk gezang” noemt de dichter zelve zijn atonale werk maar op de meeste lezers zal het toch voornamelijk als het zo verfoeide gekras overkomen. Nou vooruit, nog eentje for the road: “ngng ng ng ng ng ng ng ng ngngngng”, maar dan net iets slingerender dan ik het hier kan weergeven. Wat je na het tjielp-gedicht van Hanlo al voelde, voel je na de tinnitus van Dautzenberg nog meer: de hoop dat het niet besmettelijk is. — Eerder verschenen op Poëzieclub