"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nikolski

Vrijdag, 10 augustus, 2018

Geschreven door: Nicolas Dickner
Artikel door: Ger Leppers

Marginaal in Montréal

Het Canadese talent Nicolas Dickner laat drie ontwortelde Canadezen die nog niet weten dat ze familie van elkaar zijn om elkaar heen draaien in een zachtmoedige speurdersroman zonder misdaad.

[Recensie] Over de literatuur uit het Franssprekende gedeelte van Canada vernemen wij hier doorgaans maar weinig. Dat we daarmee weleens wat zouden kunnen missen, blijkt uit deze eerste roman van de nog betrekkelijk jonge schrijver Nicolas Dickner, die in 1972 in Quebec werd geboren.

Dickner geldt als één van de aanstormende talenten van zijn land. Voor een eerdere verhalenbundel ontving hij in zijn vaderland twee literaire prijzen, en Nikolsky werd zelfs met drie prijzen bekroond, en genomineerd voor een vierde.

Het is het verhaal van drie jonge mensen die met elkaar verbonden zijn door een familieband waar zij zelf – in tegenstelling tot de lezer – geen weet van hebben. Ontworteld en van hun familie vervreemd leiden zij bescheiden, marginale levens in de stad Montréal.

Boekenkrant

Het meisje Joyce, telg uit een oeroud zeeroversgeslacht, vult haar nachten met het zoeken naar afgedankte computers op de vuilnisbelten van de stad. Uit de brokstukken van de oude apparaten vervaardigt ze overdag nieuwe, werkende exemplaren waarmee ze kleine creditcardfraudes uitvoert – haar eigen bescheiden manier om de familietradities in ere te houden.

Een ander, de naamloze verteller die in het boek slechts sporadisch optreedt, heeft een bescheiden baantje in een tweedehands boekhandel die zich vooral onderscheidt door een grote kast met de jongensboeken over Bob Morane.

De derde hoofdpersoon van het boek, Noah, is de zoon van een aan de zwerf geraakte moeder die in een oude auto door Canada trekt. Noah heeft leren lezen met behulp van de wegenkaarten die zijn moeder daarbij gebruikte. Nadat hij zijn moeder uit het oog is verloren, stuurt hij een eindeloze reeks poste restante-brieven naar alle dorpjes waarvan hij vermoedt dat zij ze op haar omzwervingen aandoet. De ene brief na de ander keert terug zonder te zijn afgehaald.

Geen van de drie hoofdpersonen slaagt erin om volwassen te worden. Niet uit balorigheid jegens hun nalatige opvoeders, of uit rebellie tegen de maatschappij, maar eenvoudigweg omdat er in hun omgeving geen volwassenen zijn aan wie zij zich kunnen spiegelen.

Toch is dit boek niet of nauwelijks een sociale aanklacht, want het zit vol met zachtmoedige humor. Veeleer gaat het hier om een geraffineerd spel met de verwachtingen van de lezers. Op behendige wijze laat de schrijver zijn personages om elkaar heen draaien, zoekend naar een uitweg uit hun beperkte levens, en steeds vraagt de lezer zich af of Joyce, Noah en de verteller achter het geheim van hun gedeelde afkomst zullen komen. Maar Dickner speelt al net zo virtuoos met de verwachtingen van zijn lezers als met de levens van zijn personages. Zijn boek ontpopt zich als een soort speurdersroman waarin de misdaad ontbreekt.

Daar komt bij dat Dickner vaak raak en geestig formuleert, een enkele uitglijder daargelaten. „In de viswinkel hing een stilte, Sergio Leone waardig,” schrijft hij op een moment van grote spanning.

Door die trefzekerheid weet je als lezer zeker dat de schrijver precies weet wat hij doet en waar hij naartoe wil. En dat blijkt niet de verwachte hereniging van de drie familieleden te zijn die in de lijn van het verhaal had gelegen. Maar de manier waarop Dickner zijn personages aan het slot van zijn roman toch met elkaar weet te verbinden, is uiterst poëtisch en literair, onconventioneel en ook nog eens geheel overtuigend.

Dat het een groot genoegen is om daar achter te komen, is mede te danken aan de mooie, levendige vertaling van Karina van Santen en Martine Woudt.

Eerder verschenen op Trouw

Nikolski