"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nobel streven (deel 3 en slot)

Woensdag, 6 december, 2017

Geschreven door: Frits van Oostrom
Artikel door: Jona Lendering

Humaniora hoe humaniora zijn bedoeld

[Blog] Ik ben geen mediëvist en ook geen neerlandicus. Verwacht van mij geen inhoudelijk oordeel over Nobel streven, het onlangs verschenen boek van Frits van Oostrom dat ik al voor u samenvatte en waarover ik al opmerkte dat de auteur zo mooi uitlegt wat hij aan het doen is. Dit keer nog wat andere gedachtes die bij me opkwamen en die minder te maken hebben met Nobel streven dan met het feit dat het een boek is. Boeken zijn problematisch als medium om aan een groot publiek wetenschappelijke inzichten over te dragen. We leven immers in een tijd waarin iedereen zijn informatie zoekt op het wereldwijde web.

Ik heb al eens eerder uitgelegd dat het boek alleen nog een meerwaarde heeft als het de ongedifferentieerde nevenschikking van het internet weet te overstijgen. Het heeft geen zin een biografie te schrijven van deze of gene Romeinse keizer, aangezien vrijwel alle informatie al online is te vinden. Wat we wél zoeken is een overzicht van de Griekse literatuur of een boek over de wijze waarop archeologen van vondsten komen tot conclusies. Of een overzichtswerk dat de geschiedenis van Egypte opnieuw onderhanden neemt, de eerste geschiedenis van het Aramees of een overzicht van de omgang met de Oudheid in de Renaissance: boeken die iets bieden wat je niet vindt op het internet.

Van Oostrom herkent het probleem maar kijkt er anders tegenaan. Hij vindt dat het boek het topje is van een piramide die rust op een digitaal grondwerk. De voetnoten heeft hij daarom uit het boek verbannen naar een website, Nobelstreven.nl. Daar zijn ook zaken te vinden als een gedetailleerdere stamboom van de Van Brederodes, teksten die het boek niet hebben gehaald en meer illustratiemateriaal. (Idee voor de herdruk: voeg een QR-code toe zodat de lezer de website meteen op zijn telefoon heeft.)

Ik weet niet of ik het zelf zo radicaal zou aanpakken. Ik hecht er althans aan mijn boeken te voorzien van verwijzingen naar de antieke bronnen, om de lezers te verleiden ook die te gaan lezen. Er zijn mooie vertalingen. Voor het overige bied ik het gebruikelijke laddertje van simpele literatuur via wat lastigere literatuur naar de vakliteratuur. Die laatste hoeft niet uitgebreid te zijn, want mijn lezers hebben noch de benodigde voorkennis noch toegang tot academische betaalsites.

Nu schrijf ik vooral voor een groot publiek, terwijl Van Oostrom Nobel streven tevens bedoelt als bijdrage aan zijn vakgebied. Dat leidt tot een andere kijk op de relatie tussen internet en boek. Van Oostrom is zich in elk geval het probleem bewust en als hij representatief is voor de historische letterkunde, is dat vak beter op weg naar de digitale toekomst dan mijn eigen vakterrein, de oudheidkunde.

Is het boek het topje van een piramide met een digitaal grondvlak of heeft een boek alleen zin als het de systematiek biedt die ontbreekt op het wereldwijde web? Binnenkort zullen zowel Van Oostrom als ik ongelijk hebben gekregen. Wie zich vandaag de dag bezighoudt met de overdracht van wetenschappelijke inzichten aan de samenleving, is immers bezig met informatietechnologie: hoe laten we de computer in het overaanbod van informatie datgene vinden dat iemand zoekt? De crux bij de bouw van een semantisch kader is dat gegevens zó worden gedefinieerd en onderling verbonden dat de computer kan ontdekken wat relevant is en dat de gebruiker kan aanbieden.

Dat definiëren moet heel gedetailleerd gebeuren en het interessante is dat hierbij het onderscheid tussen de diverse wetenschappelijke disciplines verdampt. Dat is alleen maar logisch, want die grenzen zijn historisch ontstaan en dus onwetenschappelijk. Het is denkbaar dat Web 3.0 het onderscheid tussen archeoloog, historicus en classicus zal vernietigen. Of het onderscheid tussen neerlandici en historici, van wie Van Oostrom zegt dat er nog heel wat nodig is voor die over elkaars schutting kijken.

Ik heb die opmerking, die u vindt op blz. 184 van Nobel streven, aangestreept omdat ik haar nogal verontrustend vindt. De opleidingen in de geesteswetenschappen zijn sinds de jaren tachtig sowieso al twee, drie jaar te kort: studenten hebben aan het einde van hun studie onvoldoende bagage meegekregen om de samenleving te verrijken met de inzichten uit de humaniora. Daar moet niet ook nog eens bij komen dat de achterhaalde disciplines worden verabsoluteerd. We moeten niet slechts over schuttingen kijken – die schuttingen hadden allang moeten zijn neergehaald. Anders gezegd: op het basale niveau der beschrijvingen bestaan er sowieso geen schuttingen maar er bestaan wél onvoldoende opgeleide letterdames en -heren.

Niets daarvan in Nobel streven: Van Oostrom springt van historische letterkunde naar mediëvistiek naar neerlandistiek en trekt zich weinig aan van de enge specialisme. Hij noemt zijn veld ergens “medioneerlandistiek” maar behandelt Ierland, Engeland, Frankrijk en het Italië van de Renaissance evengoed. Breed van opzet en met oog voor het grote publiek: dit is hoe de humaniora zijn bedoeld.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter

Boeken van deze Auteur:

Nobel streven (deel 3 en slot)

Stemmen op schrift