"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nu ik

Woensdag, 3 juni, 2015

Geschreven door: Rutger Pontzen
Artikel door: Suzanne van Putten

Eindeloze gedachtestroom

Het lezen van Nu ik, de debuutroman van Rutger Pontzen, laat de lezer achter met de realisatie wat een kunst het is om de lezer mee te nemen. Pontzen doet daar geen enkele moeite voor: de gedachten van zijn hoofdpersoon zijn ongeordend, chaotisch en onophoudend. Zonder punten en hoofdletters gaat de tekst maar door. De hoofdpersoon heeft zijn leven lang gedachten en herinneringen op ‘losse velletjes, stukjes wc-papier, servetten van een restaurant, de marges van een krant’ geschreven en besluit, na een plotseling besef van zijn eindigheid, zich in en hotelkamer op te sluiten en op zoek te gaan naar de juiste manier om deze gedachten om te zetten in een boek. Dat is Nu ik: een verslag van het leven van de hoofdpersoon, op de voor hem enige mogelijke manier.

In Nu ik is een 55-jarige kunstcriticus aan het woord die zijn leven overziet. Dat resulteert in een koortsachtige stream of consciousness-vertelling over zijn jeugd, zijn plek in het kinderrijke gezin van zijn ouders, zijn kunstopleiding en de dood. Veel van de gedachten zijn gewijd aan zijn familie. Aan vader, moeder, en sommige van zijn broers. De roman begint bij het overlijden van zijn vader, waarbij herinneringen opkomen. Hij was architect, had

een carrière die niet de erkenning had opgeleverd die hij had verwacht, zoals zijn rol binnen ons gezin er een was van een vader met een afbrokkelend gezag en hij binnen de gemeente niet meer is geweest dan een lokaal politicus met een kortstondig wethouderschap, gefnuikte verwachtingen die hem parten zullen hebben gespeeld

Pretentieuze gehaastheid

Nu ik doet soms aan als een gehaaste schildering: de hoofdpersoon wil mensen uit zijn leven met korte, rake halen schetsen. Door gedachtenflitsen aan bepaalde herinneringen kort te beschrijven en dan meteen weer door te gaan, krijg je als lezer echter niet de rust om alles op je in te laten werken. De stijl van het boek brengt pretenties met zich mee, die Pontzen wat mij betreft niet weet waar te maken. De gehaaste verteltechniek impliceert dat het verhaal ofwel met haast verteld moet worden omdat het geweldig belangrijk is, ofwel dat dit de beste manier is waarop het vertelde verteld kan worden. Mij overtuigt de roman van beide punten niet. De roman is een bijeengeraapte verzameling herinneringen, zoals de hoofdpersoon zelf ook verwoordt:

Schrijven Magazine

alle gewone herinneringen die zich al dan niet associatief, met of zonder alomvattend plan aan me voordoen, als een aaneenrijging van momenten die me kennelijk waren bijgebleven, met een reden of zonder, waarna zich een kettingreactie van vrije associaties in gang zette, die op onverwachte momenten in het geheugen een plek opeisten, in een willekeurige volgorde, omdat het bewustzijn opportunistisch te werk gaat, een gelegenheidszaak is, een kerkhof van latente gedachten die liggen te wachten om geactiveerd te worden

De gedachte dat er niet voor niets Norit bestaat komt boven wanneer de hoofdpersoon aansluitend een vergelijking met diarree trekt.

Dood

Dat neemt niet weg de roman ook aansprekende elementen bevat. In een dergelijk ongeordend boek gaat een lezer op zoek naar verbanden, naar verhalen, en in Nu ik vinden we die rond verschillende thema’s. Een daarvan is de dood, die een aanzienlijke rol in het boek speelt: niet alleen zijn vader overlijdt, ook twee van zijn broers sterven. Dat humor een lach en een traan bevat, laat ook Pontzen zien. Juist in de ernstige momenten is hij op een gepaste manier humorvol. Een moment van rouw beschrijft hij als volgt:

een samenklontering van lichamen, ledematen, in elkaar verstrengeld, waartussen mijn moeder zich zachtjes liet ontvallen dat ze op deze manier ‘geen enkel kind’ meer overhield, wat inderdaad de enige, objectief beschouwd juiste constatering was gezien dit actuele sterfgeval

Als tegenhanger van het thema sterfelijkheid is Nu ik ook een coming of age-verhaal. De hoofdpersoon heeft een aparte plek in het gezin. Als jongste zoon is hij de minst aangewezen persoon om zijn vader op te volgen, maar in zijn jonge jaren wordt hij, waarschijnlijk vooral om zijn oudere broers te stangen, door zijn vader aangewezen als geschiktste kandidaat. Ook met zijn moeder heeft hij een bijzondere band: ze noemen elkaar Benjamin – beiden zijn jongste kinderen – en delen veel:

momenten van natuurgenot die ik ook goed kende op zonnige, wolkeloze dagen waarop ik op mijn rug in het gras lag en naar het schijnbaar eindeloze blauw tuurde, in een poging de diepte van de hemel te peilen, hoe ver mijn blik mogelijkerwijs kon reiken, wat mijn moeder voor filosofisch hield toen ik haar er een keer over vertelde, wat ze mooi verwoordde maar natuurlijk onzin was, omdat je kennis over de reikwijdte van de blik ins Blaue hinein gewoon in een encyclopedie kan opzoeken

Pontzen toont met Nu ik een humoristisch schrijver te zijn die de uitdaging aandurft te gaan en met een eigenaardig werk komt. Staat stream of consciousness je aan (of weet je je erover heen te zetten), dan is het aangenaam toeven in zijn debuut.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.