"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Onrust

Vrijdag, 17 februari, 2017

Geschreven door: Jan Fontijn
Artikel door: Rob Delvigne

Een ander beeld van De Haan

[Recensie] Jan Fontijn heeft een bedoeling met zijn biografie Onrust. Het leven van Jacob Israël de Haan 1881-1924 en hij formuleert die niet al te fraai als: “[H]et beeld recht te zetten of te nuanceren dat anderen over De Haans leven en persoonlijkheid beweerd hebben.” (11) Hij zal vooral Jaap Meijer op het oog hebben gehad, die in 1967 de eerste biografie van De Haan schreef: De zoon van een gazzen. Meijer leende maar al te graag het oor aan wie iets negatiefs over de van zijn geloof gevallen De Haan wist te vertellen. Zo zou De Haan in zijn jonge jaren opruiende toespraken gehouden hebben, als een anarchist of een ultra-socialist. “In deze jongen manifesteerde zich immers een nihilistische trek, die alleen maar gericht was op afbraak van het oude.” (Meijer 1967: 51) Fontijn ziet het zo: “Politieke bewegingen als het anarchisme en het socialisme fascineerden hem.” (64) Hij nuanceert het beeld van De Haan als nihilist, maar in plaats daarvan had Fontijn het beeld moeten rechtzetten met de informatie die hem ten dienste stond. De Haan liet namelijk in een brief uit deze tijd aan een schooljongen weten: “Ik heb ’n hekel aan geweld en drukte,maar ’t beteekent, dat we ernstig ons best moeten doen om booze dingen te verhelpen.” (Delvigne en Ross 1994: 96) Het was voor Leo Ross en mij een belangrijke reden om de brieven van De Haan te publiceren: Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908 (1994). In plaats van de anekdotes die Meijer ventileerde voor zover ze in zijn kraam te pas kwamen, stelden wij de brieven met betrouwbaarder informatie en in ieder geval contemporaine meningen. Bovendien: de brieven zijn een genoegen om te lezen. Fontijn kent deze brievenuitgave en maakt er druk gebruik van, maar schrikt er blijkbaar voor terug om Meijers vooroordeel te benoemen: De Haan deugt bij Meijer alleen als hij zich als jood manifesteert, getuige de titel van zijn biografie. Tegenwoordig is De Haans reputatie vooral gebaseerd op zijn romans met homoseksuele thematiek: Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908, extra gekruid met incest en sadomasochisme).

Decadentisme

Verder vormt De Haan in zijn eentje de Nederlandse afdeling van de internationale stroming van het decadentisme, vooral in zijn verhalen uit deze tijd. Fontijn schenkt weinig aandacht aan de romans, maar is wel gevoelig voor de prozastijl in de feuilletons die De Haan vanuit Palestina in de laatste vijf jaren van zijn leven naar Nederlandse kranten stuurde. De Haan schrok niet terug voor observaties als: “Een Arabier wordt in een hotel te Tel-Aviv even slecht ontvangen als een Jood in vele Duitsche of Amerikaansche hotels. Dat is het typische: de extreme Joden doen hier tegen iedereen, die hun niet aanstaat, precies datgene, waarvan zijzelf in de ballingschap zoo wreed geleden hebben.” (Algemeen Handelsblad 22-08-1922) Bij Meijer kon zo’n onaangename waarheid niet door de beugel, dan noemde hij het ‘hetzen’, of ‘antisemitisch’.(Meijer 1967: 295) Bij Fontijn beslaat de Palestijnse periode de helft van zijn boek; de beste helft, want zijn toon raakt daar geïnspireerd.

Op het eind van zijn biografie vat Fontijn een aantal necrologieën samen die verschenen nadat De Haan in 1924 in Jeruzalem door een Zionist vermoord was, zoals die van ene J.J.M. in Het Vaderland die De Haan gekend bleek te hebben en over diens jonge jaren schreef: “Hij was aan het Joodsche gezin eenvoudig ontgroeit.” Fontijn maakt daarvan in zijn parafrase, dat De Haan “het ouderlijk Joods gezin geheel ontgroeid was”. (569) Fontijn dramatiseert de geloofsafval, wat beter past in zijn (en Meijers) beeld van De Haan: onrust, een keten van breuken. Uit ditzelfde krantenstuk citeert Fontijn niet: “[H]et heele leven van deze merkwaardige, ingewikkelde figuur stond plotseling weer in zijn mij bekende momenten voor mijn geest. Ik zag hem weer als jong onderwijzer, dan als jong student, klein, blozend en frisch. Met golvend bruinhaar en parelende tanden. Vroolijke oogen achter holle brilleglazen.” Frisch? Fontijn neemt van Meijer over dat De Haan er in zijn jeugd slordig en vies uitzag. (52) Vroolijke oogen? Meijer is er als de kippen bij om van een klasgenoot van De Haan diens herinnering uit 1959 te citeren, dat De Haan verwaand keek, en Fontijn neemt het over. (51)

Boekenkrant

Een pest der maatschappij

Tot De Haans Nachleben behoort de vie romancée De Vriendt kehrt heim, die Arnold Zweig in 1932 publiceerde. Fontijn signaleert een positieve recensie door Jaap Meijer in het tijdschrift Tijd en Taak van 30 december 1933: “Meijer laat duidelijk merken dat hij De Haan gekend heeft” (597), in tegenstelling tot Zweig namelijk. Fontijn heeft niet door dat de schrijver van deze recensie dezelfde is als de J.J.M. van de necrologie, en dat deze dus niet de biograaf Jaap Meijer kan zijn, maar dominee Jacob Johannes Meyer is. Het ‘In Memoriam’ van Meyer verscheen op 4 juli 1924 in Het Vaderland: “Toen ik Jacob de Haan voor het eerst ontmoette was hij onderwijzer te Kuilenburg.” Meyer kende hem dus vanaf 1900. De Haan was twintig jaar toen hij onderwijzer werd in Culemborg, Meyer studeerde op dat moment theologie in Utrecht. De Haans roman Pijpelijntjes, scandaleus door de onverbloemde homoseksualiteit, zal voor hem een onaangename verrassing zijn geweest. Het zou me niet verbazen als we Meyers oordeel over Pijpelijntjes te lezen krijgen in een brief van De Haan uit 1904 aan een andere dominee, de schrijver G.F. Haspels: “Een pest der maatschappij, zooals ’n predikant mij met Jeremia-toorn toebeet.” (Delvigne en Ross 2002: 85)

Oscar Wilde

Het weerhield Meyer er niet van om geregeld aan het werk van De Haan te refereren,wat vooral betekende dat hij voor Pathologieën waarschuwde. In zijn brochure Kunst en zedelijkheid (1912) wijst hij Pathologieën, de ondergangen van een jongen af: “Het is weer de gedachtenwereld, de achtergrond, die ons zoo krenkt, zoo ziek maakt, die ons naar den hartelijken handdruk van en eenvoudig gezond mensch doet verlangen.” (Meyer 1912: 29) Opmerkelijk, dat Meyer de ondertitel gebruikt zoals die in eerste aanleg was, in 1905; Meyer en De Haan zullen ook na het verschijnen van Pijpelijntjes met elkaar in contact zijn gebleven. De Haans verdediging van de decadente, onzedelijke literatuur, met zijn tweede roman Pathologieën als resultaat, komt ook in het Tijd en taak-artikel van 1933 ter sprake, en dit vond Fontijn niet de moeite waard om over te nemen: “Verdediger van de onzedelijke prachtige letterkunde, geïnspireerd op Oscar Wilde en teekenaars als Aubrey Beardsley en De Nerée tot Babberich. Van de twee boeken, welke hij toen schreef, en die vernietigd werden, noem ik de namen niet.” Ook in latere kritieken in Tijd en Taak noemt Meyer de titels niet, hij gebruikt van Pathologieën enkel de ondertitel (overigens werd die roman nooit vernietigd). In Tijd en Taak schreef hij op 25 mei 1935 over Bint van Bordewijk: “Het is een der meest afschuwelijke boeken welke ik ooit las. Naast The picture of Dorian Gray van Wilde en De ondergangen van den jongen Johan van Jacob de Haan.’ En over Vestdijks Meneer Visser’s hellevaart,op 21 november 1936: “Dit is, na Jacob Israël de Haan’s De ondergang van den jongen Johan, wel het afschuwelijkste boek dat ik ooit gelezen heb.” Meyers worsteling met Pathologieën laat iets zien van de indruk die de roman heeft gemaakt. Fontijn citeert op pagina 179 uiteenlopende latere beoordelingen van Pathologieën, bijvoorbeeld die van Alfred Kossmann. Wat zou je diens matte recensie graag ruilen voor de negatieve reactie van Meyer. De wurgende beklemming die Meyer onderging zal tegenwoordig als een aansporing tot het lezen van de roman gevoeld worden.

Rusland

Het artikel dat Ross en ik publiceerden over De Haans inzet voor de politieke gevangenen in tsaristisch Rusland (Het Russisch engagement in Delvigne en Ross 2002:98-111) staat in Fontijns bibliografie, maar hij heeft er niets mee gedaan, tot schade van de biografie. De Haan bezocht Rusland driemaal, in 1912 en 1913, en deed er verslag van: In Russische gevangenissen (1913). Maar daar liet De Haan het niet bij. Er was een internationaal protest op gang gekomen tegen de behandeling van Russische (politieke)gevangenen. Voor Nederland verzette De Haan het meeste werk. Hij verzamelde de handtekeningen van kunstenaars, politici en wetenschappers, wier namen, onder een vlammend protest tegen de Russische misstanden, op 25 november 1913 in vele kranten kwamen. Aansluitend werd een Nederlands Comité voor de politieke gevangenen gevormd. Volgens Fontijn weigerde De Haan het verzoek van voorzitster Henriette Roland Holst om mee te doen “omdat hij dan niet meer in Rusland kan komen”. (238) Deze formulering doet aan de inzet van De Haan geen recht. De Haan beschouwde zich lid van het Comité maar kon op de eerste vergadering eind december 1913 niet aanwezig zijn, omdat hij toen in Rusland was. Na terugkomst werd hij de gangmaker van het Comité. Voorafgaand aan dit laatste bezoek aan Rusland zou De Haan samen met Frederik van Eeden bij minister van Buitenlandse Zaken Loudon op bezoek gaan. “Het is onduidelijk of het gesprek met Loudon heeft plaatsgevonden” volgens Fontijn.(239) Het gesprek vond op 18 november 1913 plaats, volgens Leo Ross en mij. (2002: 107-108) Met resultaat: Loudon verzocht zijn Russische collega-minister om De Haan te ontvangen. Vergezeld door de Nederlandse gezant te Sint-Petersburg bezocht De Haan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Haan drong aan op het in vrijheid stellen van een ‘bijzonder sympathieke jongeman’, die naar zijn mening er te sympathiekuit zag om schuldig te zijn. “Toen zijn toehoorder daarop niet zonder grond verwonderd had opgekeken, had hij er aan toegevoegd, dat zijne vrouw van de zaak alles afwist”, staat er in het verslag van de gezant. Aan een andere ambtenaar deed De Haan het voorstel om gezamenlijk de jongeman te doen ontsnappen. Het verhaal laat iets zien van de hartstocht waarmee De Haan zich voor het algemene en particuliere goede doel inzette. Fontijn had enkel onze bevindingen hoeven na te vertellen.De Haan heeft zich zijn hele leven geëngageerd getoond: met de slachtoffers van de spoorwegstaking (1903), met de politieke gevangenen in Rusland, en in Palestina kwam hij op voor een ander Joods geluid dan het Zionistische. Waar Fontijn aan “het ontbreken van continuïteit in zijn gedrag en leven” (13) de titel van zijn boek ontleent, zie ik het tegenovergestelde, een constante: het zich hartstochtelijk inzetten voor de onderliggende partij, voor het verhelpen van ‘booze dingen’.

Literatuur

  • Delvigne, R. en L. Ross, Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908, Amsterdam 1994.
  • Delvigne R. en L. Ross, Een uitmuntend letterkundig kunstenaar, Assen 2002.
  • Meijer, J., De zoon van een gazzen, Amsterdam 1967.
  • Meyer, J.J., Kunst en zedelijkheid, Baarn 1912.

Eerder verschenen in Vooys


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.