"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ontdekking van de wereld

Vrijdag, 20 november, 2020

Geschreven door: Cyrille Offermans
Artikel door: Cyril Lansink

Een pleidooi voor de tussentijd

[Recensie] Waarom literatuur lezen? Menige scholier zal deze vraag opvatten als een vraag naar het directe nut ervan. Wat kun je ermee? Het antwoord is vaak even snel gegeven: niets. Met het retorische ‘wat heb je nu aan lezen?’ is voor hem de kous af. Hij heeft wel wat beters te doen. (Wat dat betere is weet hij zelf vaak ook nog niet. Misschien het lezen van een computerhandleiding of van de aandelenkoersen, misschien shoppen of werken om te kunnen shoppen?) Een boek is voor hem een schoolboek en lezen is het doornemen van dit schoolboek met het oog op een voldoende. 

Hier klinkt het sombere refrein van de cultuurpessimist die de commercialisering en de verzakelijking, het virus van het consumentisme en het allesomvattende arbeidsethos alle domeinen van het leven ziet infecteren. Ja, ook de school, die gefuseerde leerfabriek waarin kinderen worden klaargestoomd voor hun carrière in een bloeiende economie die schreeuwt om flexibele werknemers met een hoge productie-output. In zo’n omgeving moet het onderwijs in literatuur welhaast als een anachronisme worden beschouwd, die hooguit in de hardnekkige bevlogenheid van een enkele docent nog voort kan leven. 

De vraag of de pessimist gelijk heeft of vooral graag zijn gelijk wil zien,  moet hier onbeantwoord blijven. Hij wordt in ieder geval in zijn mening bevestigd door een man die het kan weten. Cyrille Offermans, schrijver en criticus, is ook al jaren leraar Nederlands. En die combinatie maakt hem een bevoegd beoordelaar van de huidige leescultuur, of beter het gebrek daaraan. In zijn nieuwste bundel essays De ontdekking van de wereld begint hij met een geschiedenis van zijn eigen leeservaring.  We volgen het jongetje dat de boeken van Arendsoog verslond naar de student die de Vijftigers en het tijdschrift Merlyn ontdekt, tot aan de docent die zijn liefde voor literatuur tegen de klippen van het huidige schoolsysteem op aan kinderen probeert te slijten. Zijn conclusie is onverbiddelijk: “Literatuur en school beginnen steeds meer onverenigbare grootheden te worden. De vrijheid van geest, die het literaire lezen veronderstelt, wordt door de school als organisatie niet alleen niet bevorderd, ze wordt zelfs in hoge mate onwenselijk geacht.” Literatuur, aldus Offermans, gedijt in wat hij noemt de tussentijd, “de tijd die niet onder druk staat van de werktijd,” en juist die tijd dreigt in het huidige schoolsysteem geheel te verdwijnen. In de tussentijd klinkt “de lokroep van het onbegrijpelijke, de sirenenzang van het onbekende,” en kan het raadselachtige verbond tussen schrijver en lezer ontstaan en vruchtbaar worden.

Van dit verbond getuigt Offermans in de andere opstellen. De cultuurpessimist heeft daarin plaatsgemaakt voor de erudiete lezer die “het opwindende geluk van de verwondering” in die eruditie heeft bewaard en die in staat is om dit geluk met zíjn lezers te delen. Als criticus is hij bovenal een bewonderaar, als recensent iemand die weet te enthousiasmeren. Als essayist is hij een meester in de dubbele zin van het woord. Persoonlijk, met kennis van zaken, analyse afwisselend met anekdote, de gedachte met de fait divers, schrijft hij over gedichten van Hugo Claus en Bernlef, over het proza van Nicolaas Matsier en Charlotte Mutsaers en over het ‘stukjes’-oeuvre van Christoph Lichtenberg, “de geestigste en geestrijkste Duitse schrijver uit de achttiende eeuw.” In dit meesterschap blijft hij zijn leraarschap trouw. Niet omdat hij doceert, verre van dat, maar wel omdat hij een brug vormt tussen de ‘meesters’ van de literatuur en (leerling-)lezers. Waarom zou je schrijven over je eigen lezen? Om geliefde schrijvers ‘door te geven’ aan anderen, om hen te verleiden tot een ’tussentijd’! 

Boekenkrant

De bundel eindigt met een kleine, intieme tekst naar aanleiding van een foto van Robert Doisneau uit 1956. Daarop een schooljongen in een klas. Hij kijkt omhoog, zijn ogen open. Niks geen geposeer, hij gaat op in wat hij doet: nadenken over iets, iets dat hij nog niet weet, maar waar hij per se achter wil komen, een kleine stap in de ontdekking van de wereld. Ik vermoed dat de nostalgie die dit beeld bij Offermans oproept zowel te maken heeft met het jongetje dat hij zelf is geweest als met de onderwijzer die hij geworden is. 

Eerder verschenen in Intermediair

Boeken van deze Auteur: