"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ontsla me van alles wat ik liefheb

Dinsdag, 27 juli, 2021

Geschreven door: Lucas Hirsch
Artikel door: Jannah Loontjes

Nuchtere weemoed

[Recensie] Poëzie oprecht noemen of integer, of zeggen dat de auteur je dichtbij laat komen, is riskant. Hoe kun je weten of de integere sfeer van het gedicht niet een bewust effect is van slim taalgebruik? En hoe weet je dat het niet vooral je eigen gevoel van oprechtheid is dat je op de verzen projecteert? Misschien kom je wel dichter bij jezelf in plaats van bij de dichter. Toch wil ik over de nieuwste bundel van Lucas Hirsch zeggen dat het een integere bundel is, en dat in Ontsla me van alles wat ik liefheb oprechte verzen staan die je dichtbij de auteur laten komen.

Hirsch’s stijl wordt gedomineerd door korte, wat fragmentarische regels, maar tegen het einde van de bundel staan er ook ineens twee lange prozagedichten, die zich als brieven laten lezen. De vorm volgt uit wat er gezegd wordt. De woorden lijken zoekende, tastend naar precieze betekenis, naar zingeving, naar contact, naar liefde, en naar vorm. Gedachten worden gepeild en gepolst, soms hortend en stotend: “Niemand te omarmen/ wordt de herinnering/ een mes// Ik ben dat scherpe lichaam/ Zoals vaders erf// ook ik het lijf/ dat uit het zijne stak”.

De gedichten lijken met hun korte regeltjes soms te wankelen, maar in die kwetsbaarheid vinden ze juist hun kracht; de ontwapenende integriteit die mij zo raakt. Te midden van alle instabiliteit die het leven omvat, wordt naar houvast gezocht: “Mijn ruggengraat mijn magere/ lichaam in, mijn ziel van onder mijn arm/ mijn donder in.”

Verscheidene gedichten zijn aan personen opgedragen: aan ouders, aan andere dichters. Ook dit lijkt te wijzen op een behoefte aan houvast en contact dat schijnbaar moeilijk plaatsvindt. Dat deze behoefte dubbelzinnig is, verraadt de titel al: Ontsla me van alles wat ik liefheb. Enerzijds is er een verlangen naar vastigheid en ruggensteun, anderzijds het sterke verlangen naar verlossing, naar het kunnen loslaten van alles wat je gekluisterd houdt: geliefden, familie, gewoontes en ook eigen angsten waar je zo aan gewend bent. Het gedicht ‘Angstval’ dat aan de dichter Erik Jan Harmens is opgedragen eindigt als volgt:

Pf

“De nacht is een tijdbom
Het bed een angstval
Het huis een sluipmoordenaar
waarop ik wacht
met een kussen
in mijn handen”

Hoewel het een tobberig gedicht is, getuigt het beeld van het kinderlijk grijpen naar een kussen van zelfrelativering en humor. Ook kan ik grinniken om regels die aan een geliefde zijn gericht: ‘Hoe een relatietherapeut/ vermomd als oplossing/ ons van voedsel voorzag.’

Ja, dit is poëzie die ik graag lees. Ik voel me aangesproken door de machteloosheid die Hirsch zo precies weet te vangen, door de wens de dingen te kunnen laten zijn voor wat ze zijn, en de humor die ermee gepaard gaat. Steeds opnieuw lijkt de dichter de poging te verwoorden om het leven te laten zoals het is:

“Ik leerde de hazen
de hazen te laten

Zoals ze lopen
zijn ze geboren”

Dit is geestige, tere en toch trefzekere poëzie. De fragmentarische regels, vaak zonder punt, zonder slot of einde, dreigen uiteen te vallen, maar het is de verlorenheid die ze juist samenbindt. Dit wordt mooi uitgedrukt in: ‘Als we de stukken niet zien/ wie verzamelt ons dan?/ Wie zet de pijn terug in elkaar?’ Hirsch bundel is een verbrokkelde eenheid. Die in haar verbrokkeling ontroert en doet glimlachen en buitengewoon sterk overeind staat.

Eerder verschenen bij Poëzieclub