"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Over Duitsland

Woensdag, 25 april, 2018

Geschreven door: Madame de Staël
Artikel door: Arnold Heumakers

Reizen na verbanning

[Recensie] Tegen het einde van de vorige eeuw had Duitsland bij de Fransen geen al te best imago. Weinig aantrekkelijk is (om slechts een voorbeeld te noemen) het beeld dat Paul Valéry van Duitsland schetst in zijn in 1897 publiceerde artikel La conquête alle- mande, ofte wel De Duitse verovering. De titel geeft al aan dat Valéry voor de nabije toekomst niet veel goeds verwachtte van de oosterburen.

Onder leiding van Pruisen was Duitsland veranderd in een goed geoliede oorlogsmachine, en alle sectoren van de maatschappij, van wetenschap tot handel en van opvoeding tot industrie, waren aan militaire doeleinden ondergeschikt gemaakt. Het was vooral een kwestie van ‘methode’, meende Valéry, waarmee hij bedoelde dat de Duitsers een manier hadden gevonden om het toeval uit te bannen. Van hun staat hadden zij een volledig door de leiding beheerst mechanisme weten te maken.

Dit Duitsland-beeld zal ook twintigste-eeuwers niet onbekend voorkomen, gezien hun ervaring met twee door Duitsland ontketende wereldoorlogen. In Valéry’s tijd was het vooral een gevolg van de door Napoleon III smadelijk verloren Frans- Pruisische oorlog van 1870, waaruit het Duitse keizerrijk was voortgekomen dat Valéry jaren later zoveel zorgen baarde.

Toch had men in de negentiende eeuw lang niet altijd zo negatief over Duitsland geoordeeld. Het boek dat aan het begin van de eeuw de Fransen uitvoerig over de natie aan gene zijde van Rijn inlichtte, was zelfs uitgesproken positief. Het gaat om De l’Allemagne van Anne Louise Germaine de Staël (1766-1817), dat in 1813 in Londen verscheen en waarvan nu [1993/red.] een selectie – ongeveer een derde van het geheel  in het Nederlands is vertaald.

Yoga Magazine

Voor Madame de Staël was Duitsland beslist geen oorlogsmachine. Zelfs Pruisen (dat al in de achttiende eeuw een zeer soldateske reputatie genoot) neemt zij in bescherming. Ten onrechte had men het in het verleden beschouwd als een ‘grote kazerne’; heel wat kenmerkender zijn volgens haar “de Verlichting, het rechtsgevoel en de onafhankelijkheidsliefde die men er bij velen van alle rangen en standen aan- treft”.

Duitsland roept zij uit tot het “vaderland van het denken”. De Duitse schrijvers zijn “de geleerdste en diepzinnigste in Europa”, en ook voor de gewone Duitsers heeft zij vooral vleiende woorden over. Duitsers zijn ‘oprecht’ en ’trouw’, ze werken hard en beschikken over een grote verbeeldingskracht. Een nadeel is hoogstens hun traagheid en hun gebrek aan esprit. En ze bekommeren zich te weinig om hun politieke vrijheid, want zo vermetel als ze zijn op filosofisch gebied, zo mak en gehoorzaam zijn ze tegenover de ‘machtigen der aarde’.

In de Franse romantische literatuur van de vroege negentiende eeuw, bij Balzac, bij Nerval en bij vele anderen, vinden we dezelfde Duitsers terug: zachtaardige, ietwat wereldvreemde dromers, met een bijzonder talent voor poëzie, muziek en metafysica. Bij Madame de Staël hadden de bedoelde schrijvers vaak voor het eerst met hen kennisgemaakt. Maar met haar boek, gebaseerd op twee lange reizen door Duitsland in respectievelijk 1803-1804 en 1807-1808 en op informatie van Duitse vrienden (in het bijzonder August Wilhelm Schlegel), beoogde zij nog wel wat meer dan alleen deze kennismaking. Door het Franse publiek uitvoerig te informeren over de Duitse cultuur, vooral de literatuur en de filosofie (over de beeldende kunst en de muziek vinden we opvallend weinig), hoopte zij een tegenwicht te bieden aan de ‘klassieke’ geest die in Frankrijk domineerde.

De literatuur werd daar, vond zij, met ‘steriliteit’ bedreigd. Men klampte zich vast aan het voorbeeld van de Oudheid, liet zich aan banden leggen door de ‘goede smaak’ en door de formele regels van de classicistische poëtica, en fnuikte zo het creatieve genie; ‘grootsheid’ was in de Franse literatuur een zeldzaamheid geworden. Met haar boek probeerde Madame de Staël hierin verandering te brengen. En met succes, want De l’Allemagne is een van de belangrijke bronnen van de Franse romantiek geworden, zij het pas na haar dood in 1817.

Vergeleken met Engeland en Duitsland is de romantiek in Frankrijk pas laat doorgebroken. Dat heeft onder andere een politieke oorzaak gehad, want in de jaren van de Franse Revolutie en het Napoleontische Empire regeerde ook in politieke zaken de classicistische imitatio: de revolutionaire leiders spiegelden zich aan de antieke volkstribunen, Bonaparte poseerde schaamteloos als Romeins keizer, zo nodig versierd met toga en lauwerkrans.

Ook daartegen richtte zich Madame de Staël, niet zozeer overigens tegen het uiterlijk vertoon, als wel tegen de onvrijheid die Revolutie en Empire met zich mee hadden gebracht. Hoewel zij de Revolutie in principe omarmde, moest zij niets hebben van de Jakobijnse dictatuur en nog minder van de Napoleontische dwingelandij. Tijdens het Empire belichaamde zij, samen met haar minnaar en geestverwant Benjamin Constant, de liberale oppositie.

Door de tegenpartij werd dat uiteraard niet in dank afgenomen. Na 1802 mocht Madame de Staël zich niet meer in Parijs vertonen en ten slotte werd zij verbannen naar haar landgoed in het Zwitserse Coppet. Ook haar boeken werden niet gespaard, met name De l’Allemagne, waarvan de eerste druk in 1810 op last van de minister van Politiezaken in zijn geheel werd vernietigd. In een brief (geciteerd in het voorwoord bij de Engelse editie) kreeg zij het verwijt een ‘onfrans’ boek te hebben geschreven.

In hetzelfde voorwoord verdedigt zij zich tegen alle beschuldigingen. Maar Napoleon had niet in blinde woede gehandeld; hoewel zijn naam in De l’Allemagne nergens wordt genoemd (op zichzelf al een teken aan de wand!) is het duidelijk dat de strekking van het boek tegen zijn bewind is gericht. En dat niet alleen op grond van die ene (in de vertaling weggelaten) passage over Attila de Hun, waarin de tijdgenoten een vermomd portret van de Franse keizer meenden te mogen herkennen.

Met heilige verontwaardiging en indrukwekkend pathos heeft Madame de Staël haar rol als slachtoffer gespeeld. In latere geschriften als Dix années d’exil (waarin zij haar verzet tegen Napoleon en haar ‘vlucht’ – in 1812 – uit Coppet beschrijft) en Considérations sur la Révolution Française is Napoleon het op macht beluste monster en zij de arme, weerloze vrouw, die om haar nobele idealen meedogenloos wordt vervolgd. In werkelijkheid was de relatie tussen Germaine de Staël en Napoleon Bonaparte iets gecompliceerder. Voor sommige biografen is er zelfs sprake geweest van een onbeantwoorde liefde – aan haar kant wel te verstaan. Feit is dat Madame de Staël in 1797, toen Bonaparte zijn eerste militaire successen had behaald, vol bewondering was voor haar latere vervolger. Zij zou hem hartstochtelijke brieven hebben gestuurd en een serieuze poging hebben gewaagd de plaats van Josephine de Beauharnais in te nemen.

Onwaarschijnlijk is dit alles niet, gelet op de enorme politieke ambities van Madame de Staël, die als dochter van Necker (de minister van Financiën van Louis XVI) al vroeg in het centrum van de macht verkeerde. Via haar salon, haar boeken en haar minnaars (van wie Benjamin Constant er maar een was) trachtte zij vervolgens ook persoonlijk de nodige invloed uit te oefenen. Bonaparte bleef echter ongevoelig voor haar avances. Op haar vraag welke vrouw hij het meest bewonderde zou hij hebben geantwoord: “De vrouw die de meeste kinderen baart”. Van intelligente, welbespraakte, erudiete schrijfsters met politieke aspiraties moest hij niets hebben, vooral niet als ze er ook nog de verkeerde ideeën op na hielden.

Dat laatste tekent het misverstand. Want het is niet zo dat Madame de Staël ooit bereid is geweest haar liberale overtuiging op te geven. De latere oppositie valt beslist niet alleen uit gekrenkte trots te verklaren; er was wel degelijk sprake van een fundamentele ideologische tegenstelling. Dat blijkt eveneens uit De l’Allemagne, waarin gepleit wordt voor verdraagzaamheid, voor onbaatzuchtige geestdrift, voor de vrije uitwisseling van ideeën.

In Madame de Staël leeft nog de kosmopolitische geest van de Verlichting, zij het niet in onversneden vorm. Er is iets nieuws bijgekomen, te weten het nationalisme, waarvan we niet mogen vergeten dat het een bij uitstek modern verschijnsel is en geen politiek fossiel uit het duistere verleden.

Tussen nationalisme en liberalisme bestaat voor haar dan ook geen serieuze tegenstelling. Beide veronderstellen elkaar eerder: zonder nationaal gevoel geen echte vrijheid. Duitsland levert het bewijs, want het is juist de onverschilligheid voor de vrijheid (gevolg van de enorme staatkundige versnippering en de daaruit voortspruitende onafhankelijkheid) die ertoe leidt dat men zich nauwelijks druk maakt om de Duitse nationale zaak. Zij gaat zelfs zo ver de Duitsers een gebrek aan ‘nationale vooroordelen’ te verwijten.

Het behoort tot de ironie van de geschiedenis dat niet Madame de Staël met haar welwillende aanbevelingen, maar Napoleon met zijn gewelddadig imperialisme het ontstaan van een nationaal besef in Duitsland heeft bevorderd. In de eerste plaats doordat hij het aantal onafhankelijke staten en staatjes drastisch reduceerde, in de tweede plaats doordat hij met zijn oppressieve politiek een nationalistische reactie ontketende.

In het voorwoord van De l’Allemagne (geschreven in de maand waarin dat Napoleon bij Leipzig werd verslagen) juicht Madame de Staël de eerste tekenen van een nationaal réveil toe. “Wat de filosofen in systemen ordenden is werkelijkheid aan het worden, en de onafhankelijkheid van de ziel zal de grondslag vormen voor die van de staten”, schrijft zij, niet vermoedend uiteraard dat het Duitse nationalisme al gauw een heel andere – chauvinistische – richting op zou gaan.

Van de ‘nieuwe jeugd’ en de ‘onschuld’, die zij in de Duitse romantische literatuur en filosofie ontwaarde, verwachtte zij een heil waarvan alle naties zouden kunnen profiteren, het aan egoïsme en machtswellust ten prooi gevallen Frankrijk voorop. “De naties moeten elkaar tot gids dienen”, lezen we in De l’Allemagne, “en ze zouden er alle verkeerd aan doen zich briljante opvattingen te ontzeggen die zij aan elkaar zouden kunnen ontlenen”.

Het pleidooi was tot de Fransen gericht, maar het zou weldra evenzeer in Duitsland van pas komen, waar het herlevende nationalisme gepaard ging met een virulente afkeer van alles wat maar uit Frankrijk afkomstig was, inclusief het Madame de Staël zo dierbare liberalisme. De schuld kreeg de romantiek in de schoenen geschoven, door Heinrich Heine bijvoorbeeld, die in de jaren dertig van de vorige eeuw in Frankrijk een eigen versie van De l’Allemagne publiceerde.

Beter bekend zijn de twee delen van dit boek onder hun Duitse titels: Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland en Die romantische Schule. Heine vereenzelvigt de romantiek met de neo-katholieke reactie en neemt het Madame de Staël kwalijk zo’n groot vertrouwen te hebben gesteld in het romantische dichten en denken. Zelf verwacht hij voor de toekomst meer van een anti-christelijke, door de filosofie van de Duitse Aufklärung geïnspireerde revolutie.

De aankondiging van die revolutie klinkt overigens nogal omineus. Het zou een revolutie worden, een oorverdovend knallen van de Duitse ‘donder’, waarbij de Franse Revolutie zou afsteken als “slechts een onschuldige idylle”. Achteraf heeft men hierin wel een voorspelling willen zien van Hitlers ‘nationale revolutie’ van 1933, maar dat lijkt toch een miskenning van Heine’s intenties. Uit de tekst kan men immers opmaken dat Heine naar deze revolutie met ongeduld uitzag, en dat maakt de kans niet groot dat hij zoiets als het Derde Rijk of de daarnaar vooruitwijzende oorlogsmachine van Valéry op het oog heeft gehad.

Voor Madame de Staël daarentegen was de Franse Revolutie meer dan genoeg; een nieuwe omwenteling achtte zij – in elk geval in Frankrijk – overbodig. De in 1789 begonnen revolutie moest alleen nog wel op een fatsoenlijke manier worden afgesloten. Ook daarbij spelen de ideeën die zij in De l’Allemagne propageert een rol. Want van ideeën zou Frankrijk het moeten hebben. Al eerder had zij geschreven:

“Het zijn de filosofen die de Revolutie zijn begonnen, en zij zullen haar ook beëindigen”. Als een van die filosofen zag zij ongetwijfeld zichzelf, getuige haar warme aanbeveling (in Considérations sur la Revolution française) van de Britse constitutie als het middel om ook in Frankrijk de vrijheid te waarborgen. Uit De l’Allemagne valt echter op te maken dat zij een institutionele verandering alleen niet toereikend achtte. Minstens zo belangrijk moet in haar ogen de ‘geestdrift’ zijn geweest, die in de laatste hoofdstukken van het boek hartstochtelijk wordt aangeprezen als een ethisch, religieus en zelfs politiek panacee. Of de geestdrift op al deze gebieden inderdaad zo effectief is geweest als Madame de Staël hoopte en geloofde, mag hier in het midden blijven. Waar het om gaat is dat zij voor het herstel van het Franse welzijn en geluk een remedie aanbeval, die voor een belangrijk deel afkomstig was uit het buitenland. Voor een ‘Chinese muur’ (het beeld is afkomstig uit De l’Allemagne) tussen de naties was in haar liberale vorm van nationalisme geen plaats, en waar zo’n muur dreigde te ontstaan, zoals tussen Frankrijk en Duitsland, heeft zij daadwerkelijk haar best gedaan om deze te slechten.

Dat het uiteindelijk niet heeft geholpen en dat de muur aan het eind van de eeuw hoger en dikker was dan ooit tevoren, kan zowel de Duitsers als de Fransen worden kwalijk genomen, maar niet Madame de Staël.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op http://www.arnoldheumakers.nl/