"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Over geweld

Zondag, 7 juni, 2020

Geschreven door: Hannah Arendt
Artikel door: Marc van den Bossche

We can’t breathe

[Essay] Ik schrijf dit verhaal vanuit een dubbel ongemak.

Het eerste had ik gisterenmorgen (30 mei/red.] toen ik op Facebook een stuk deelde van Ana Deumert, prof. sociolinguistiek aan de University of Cape Town. Haar stuk in Diggitmagazine toonde een niet vaak belicht hoekje in het werk van Hannah Arendt: uitspraken die alleen maar als racistisch en van een wit superioriteitsgevoel blijk gevend kunnen worden gezien. Ik ken het werk van Hannah Arendt een beetje, was bijzonder opgetogen met het initatief van ondermeer Caroline Pauwels, onze rector, om in Mechelen een Hannah Arendt Instituut uit de grond te stampen waarin onderzoekers thema’s als pluralisme, burgerschap en stedelijke diversiteit onder de wetenschappelijke loep zullen nemen. Het leek wel of ik met het delen van dat artikel van Ana Deumert de intellectuele erfenis van Hannah Arendt en het belang daarvan voor een begrijpen van actuele problemen wou in vraag stellen. Wat niet zo is.

Het andere ongemak hangt samen met de vraag die ik mezelf stel: hoe ik moet spreken over racisme en pluralisme op een moment dat in de VS een razend golf van protest meerdere steden confronteert met de eis om te mogen ademen en te mogen spreken. We can’t breathe is ook een we can’t speak. Ik kan ademen en spreken als witte, gesettelde zestiger. Maar hoe spreek ik voor wie dat niet kan? Kan je spreken in de plaats van wie dat niet kan?

Dubbel ongemak. Posts op Facebook hebben alleen maar een korte adem. Dit stukje biedt iets meer zuurstof, maar zal ook weer een gevoel van niet genoeg achterlaten.

Boekenkrant

Ik hou van Hannah Arendt. In mijn academische loopbaan was zij de eerste met wie ik een echt gesprek aanging. Als beginnend assistent aan de VUB mocht ik al meteen een congres over haar op poten zetten en er ook mijn eerste bijdrage aan een academisch congres uit de pen toveren. Dat resulteerde een paar maand later ook in een eerste boek waarvan ik co-editor was, Hannah Arendt en de moderniteit

Tegenwoordig zeg je dat beter niet meer, maar in die tijd en de jaren net voordien als journalist op de cultuurredactie van De Morgen – eind jaren ‘80 van vorige eeuw – was ik nogal straf in de ban geraakt van enkele postmoderne auteurs. Jean-François Lyotard uiteraard en nadien – en vooral – ook Richard Rorty. Bij hen leerde ik op een andere manier verstaan wat pluralisme en diversiteit kan betekenen en dat die termen moeilijk of niet te rijmen vallen met grote verhalen met universalistische pretenties. Bij Lyotard is er een verschil waarvan het opheffen alleen maar tot onrecht kan leiden. Bij Rorty is er geen enkel fundament dat de essentie van het mens-zijn zou opleveren en kunnen we alleen maar verhalen vertellen die altijd openstaan om herschreven te kunnen worden.

Ik las Hannah Arendt en noemde haar een postmoderniste avant la lettre. Pluraliteit is de wet van de aarde voor haar. Mensen laten zich niet verenigen in één opinie. Totalitaire ideologieën doen dat. En een ideologie is sowieso een blauwdruk die de wereld vernauwt tot één perspectief. En dus uitsluit. U begrijpt mijn ongemak. 

Ana Deumert somt in haar bijdrage in Diggitmagazine een aantal racistische citaten op die ze in teksten van Hannah Arendt vond. Ik kende er wel enkele van, maar het was toch schrikken om ze opgelijst te zien. Dat ongemak kreeg meer kracht door mijn enthousiasme drie dagen eerder bij het lezen van een interview met Caroline Pauwels en Christophe Busch in Knack over het Hannah Arendt Instituut in MechelenHoe enthousiasme en achterdocht te verenigen? Klopt er dan iets niet met het pluralisme waar Arendt voor pleit? Of kunnen we het anders lezen? De antwoorden: ‘ja maar’ en (volmondig) ‘ja’.

Ik ben het niet eens met Ana Deumert als ze zegt dat het geen goed excuus is om Hannah Arendts uitspraken te zien binnen een bepaalde tijdsgeest. Elke filosoof is een kind van haar of zijn tijd. En ik ken geen enkele ‘witte’ filosoof van naam die in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw het eurocentrisme van de filosofie in vraag stelde. Wellicht deden antropologen dat wel, maar in de dan nog vigerende modernistische filosofische denktrant is het ver zoeken. Was het dan wachten op de pomo’s?

Ja en neen. Postmoderne denkers voerden uiteraard een stevige andere manier van verstaan en denken in. Maar die bleef intern Westers. Dat ben ik ook pas beter beginnen begrijpen na kennismaking, nog maar een paar jaar geleden, met het werk van Zuid-Amerikaanse auteurs als Walter Mignolo, Alberto Quijano of Gloria Anzaldua, of met dat van Achille Mbembe en Gayatra Spivak. Ik leerde bij hen – en nu ga ik veel te kort door de bocht – dat die interne Westerse kritiek en zelfcorrectie ook tekort schoot, want te intern en te zelf. Auteurs als Mignolo wijzen erop dat, hoe belangrijk ze ook zijn, deze postmoderne auteurs niet het aspect van de darker side of modernity mee in rekening nemen. Die donkere kant is het kolonialisme en de complete vernietiging van andere culturen die daarmee gepaard ging. 

Ik ben het ook hier niet eens met Ana Deumert. Ze geeft een aantal voorbeelden van dekolonisering die Hannah Arendt had moeten kennen. Dat zal wel kloppen, maar met dekolonisering bedoelt Deumert dan enkel dat de koloniale mogendheden die ze noemt zich terugtrokken. Dat is een feitelijke historische vaststelling die echter niks zegt over de koloniale attitude. De attitude die meent dat het Westen en de normen en waarden die er heersen universeel en superieur zijn en naadloos moeten overgenomen worden door die ‘andere’ culturen. Die attitude maakt dat ook Hannah Arendt kon zeggen dat Afrikaanse culturen geen geschiedenis hebben en geen toekomst. 

Wat betekent dit nu voor hoe we anders zouden kunnen verstaan?

Ik denk dat we te vaak de Westerse culturele en filosofische geschiedenis lezen met een blinde vlek. De traditie van kosmopolitisch denken bijvoorbeeld die opgestart werd ten tijde van de Verlichting door Immanuel Kant, kan als exemplarisch worden gezien voor het vanuit het Westerse, eurocentrische denken dat zichzelf als universeel model voor de hele wereldgemeenschap wou opwerpen. De verbeelding van de wereld die hiermee gepaard gaat is verticaal, hiërarchisch, dualistisch en monologisch. Dit beeld van moderniteit draagt onvermijdelijk en onlosmakelijk ook een beeld van kolonialisme in zich, zoals overtuigend wordt getoond in het werk van Walter Mignolo en Alberto Quijano, naast anderen. Dit gaat om een beeld van expansie en imperialisme dat zichzelf als alleenzaligmakend beschouwt en de rest van de wereld op deze manier wil ‘beschaven’. Het kosmopolitisme dat door Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant werd geformuleerd, ontsnapt hier niet aan: het is een parochialisme dat zich universeel waant en blind is voor de eigen plek van denken. 

Dit is echter slecht één dimensie van het Westerse, eurocentrische imperialisme. De voorbije decennia kunnen we vaststellen dat dit denken zich niet alleen agressief kolonialistisch heeft opgesteld, maar dat het nu ook in een hardnekkig isolement vervalt, waarbij grenzen muren worden en de opdracht er vooral in lijkt te bestaan de ‘vreemdeling’ buiten te houden. 

Willen we ‘bij de tijd’ blijven, dan dienen we deze twee bewegingen van het eurocentrische denken aan kritiek te onderwerpen, een kritiek op het zich universeel wanende kolonialistische veroveringsdenken. Walter Mignolo schetst een kritisch kosmopolitisme dat samengaat met een attitude van diversaliteit: hoe universeel denken zonder alteriteit en diversiteit geweld aan te doen? 

Voor de defensieve positie van het eurocentrisme en de eis om grenzen ‘hard’ te maken, cf ook de houding van Trump, ga ik in komend onderzoek uit van het werk van de Franse antropoloog Michel Agier. Agier heeft jarenlang veldwerk verricht in wat hij borderlands noemt. Bij hem luidt de vraag hoe grenzen anderen tot vreemdeling maken. En wat het kan betekenen ‘vreemdeling’ te zijn in een gemeenschappelijke wereld, de wereld waarvan Immanuel Kant al zei dat hij rond is en waar het niet anders kan dan dat we elkaar zullen ontmoeten. Ook Agier pleit voor een ont-westersd universalisme dat samengaat met een gedenationaliseerd en gedeëtnicizeerd denken. Hij pleit voor een kosmopolitieke antropologie en een ethiek van gastvrijheid tegenover de vreemdeling die komt. 

Dat zou een houding van dekolonialiteit zijn. Die gaat echter om meer dan interculturele verhoudingen. Wat de Peruviaanse socioloog Alberto Quijano the colonial matrix of power noemde, laten we zeggen het beheersingsdenken dat onderliggend is aan het modernisme, gaat evenzeer om genderverhoudingen, economische vormen van uitsluiting als om onze verhouding tot de natuur. Deze machtsmatrix gaat over iedereen en alles die of dat naar de marge wordt gedreven.

Van Hannah Arendt kunnen we leren dat politiek niet gaat om macht, maar om vrijheid. Die vrijheid vinden we in een tussen, niet in verticale verhoudingen. Zij pleit ook voor verbeelding, de verbeelding in de plaats de ander te kunnen denken, wat betekent: de eigen belangen even aan kant te schuiven en zien wat de vraag is van die ander. 

Wie belemmert deze machtsmatrix het ademen, met een paar dagen geleden de moord op George Floyd als extreem pijnlijk voorbeeld? Het protest heeft een vorm aangenomen die dreigt contraproductief te worden, maar de initiële vorm ervan wordt gedragen door een gevoel van verstikking dat wellicht gedeeld wordt door de velen die geraakt worden door een ongelijkheid die nu nog meer geprononceerd wordt in Covid-tijden. De oplossing ligt niet bij figuren als Trump of in vormen van nationalisme waar in Vlaanderen een uitweg wordt verondersteld door velen. Dat zijn de blauwdrukken waar Hannah Arendt voor waarschuwde. Blauwdrukken van het ene perspectief. En uiteindelijk van uitsluiting.

Dit valt onmogelijk wetenschappelijk te staven, maar ik kan mij onmogelijk inbeelden dat Hannah Arendt nu nog de uitspraken zou doe waar Ana Deumert ons mee confronteert. Haar pleidooi voor verbeelding, voor het tussenen voor de pluraliteit waarmee wij de wereld bewonen, zou haar dat nu niet meer laten doen. Arendt biedt ons de intellectuele instrumenten om anders te denken. Kinderen van hun tijd kennen nieuwe gevoeligheden en zien de belangen die niet de onze lijken. Of zien dat ‘ons’ niet een ‘wij-zij’ is, maar een wij dat de pluraliteit van deze wereld uitmaakt. 

Samen ademend. 

Eerder verschenen op Marc van den Bossche