"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Pantser

Dinsdag, 27 april, 2021

Geschreven door: Gino Debeyne
Artikel door: Jan Stoel

“Ik ben mij o zo bewust van mijn tweede leven”

Interview met Gino Debeyne, auteur van Pantser

Over de auteur

Gino Debeyne (°1965) is leraar Woord in het deeltijds kunstonderwijs. Sinds hij op vrij jonge leeftijd zijn beide ouders verloor, gelooft hij dat fysieke problemen versterkt worden door emoties van verdriet en gemis. Op een zondagavond begonnen zijn oren te suizen. Dat ging nooit meer over. Toen hij geopereerd werd aan wat een pantserhart bleek te zijn, begon voor hem zijn tweede leven. Hij speelt zo’n veertig jaar toneel en regisseert. Onder meer Tartuffe van Molière, Dood van een handelsreiziger van Arthur Miller, De Kersentuin van Tsjechov en Tirza van Arnon Grunberg

Over het boek

Pantser is een poging om, in de vorm van een roman, te beschrijven wat tinnitus doet met een mens. Al van kleins af aan neemt Vik een zeker gefluit waar in zijn oren. Tot de fluittoon zich daar vastzet. Vik krijgt het steeds lastiger. Tot het hem te veel wordt.

Boekenkrant

Hoe tast tinnitus je systeem aan? Hoe ver kan het je drijven? En hoe bescherm je je tegen een vijand die zich ineens in je nestelt om nooit meer te verdwijnen?

Deze roman schetst een eigenzinnig portret van een man die naar de essentie gaat van wat pijn en kwetsbaarheid doen met een mens. Het is een boek dat gaat over horen. En over luisteren.

Gino Debeyne is leraar Woord in het deeltijds kunstonderwijs. Sinds hij op vrij jonge leeftijd zijn beide ouders verloor, gelooft hij heel hard dat fysieke problemen versterkt worden door emoties van verdriet en gemis. Op een zondagavond begonnen zijn oren te suizen. Sindsdien ging dat nooit meer over. Toen hij geopereerd werd aan wat een pantserhart bleek te zijn, begon voor hem zijn tweede leven.

Interview

Heb je al eerder gepubliceerd of is Pantser je debuutroman?

“Dit is mijn allereerste publicatie. Een jonge debutant kun je me dus niet meer noemen. Maar ik mag hopen dat op schrijven en publiceren geen leeftijd staat. Net als jonge(re) debutanten die ik ken, vind ik dit allemaal spannend, het spannendste dat ik op artistiek vlak ooit beleefde. Jammer wel dat de coronacrisis één en ander heeft doorkruist. Zo konden we door de maatregelen nog niet echt een heuse boekpresentatie organiseren, en ook de nationale boekenbeurs is fysiek afgelast, normaal gezien toch een plek waar je je boek nog eens in de kijker kan zetten en signeren. Maar ik ben al zo blij dat ik een uitgever vond, dat het boek er is en dat het goed verkoopt. Ik heb twee jaar aan een stuk keihard aan mijn roman gewerkt.”

Je kiest voor een citaat uit Hamlet van Shakespeare als motto voor je boek: “We know who we are, but know not what we may be.” Niet toevallig lijkt me.

“Zeker niet. Toneel heeft een vooraanstaande rol in mijn leven. Ik speel sinds mijn dertiende. Ik regisseer van toen ik een twintiger was. Van ‘Hamlet’ zelf zag ik al meerdere interessante versies. Daarenboven past die mooie zin uit Shakespeares toneelstuk perfect als motto bij het verhaal dat ik schreef. Als mens hebben we een zekere kennis over wie of wat we zijn. Toch blijft er veel mysterie over. Ook over hoe we zouden kunnen zijn. Enkele duistere kanten heb ik bij mezelf bijvoorbeeld leren kennen in mijn zoektocht naar hoe ik met tinnitus kon omgaan. Op dergelijke momenten word je soms ook met minder fraaie kanten van jezelf geconfronteerd. Maar goed dat de meesten een manier vinden om onze demonen onder controle te houden.”

Volgens mij bevat de roman allerlei autobiografische elementen: ouders die overleden zijn, oorsuizen, lijden aan een pantserhart, acteren en regisseren, tot zelfs de stukken aan toe die je zelf geregisseerd hebt zoals Tirza. Natuurlijk is je roman fictie en is Vik niet hetzelfde personage als Gino Debeyne. Op de achterflap van je boek staat: Vik neemt een zeker gefluit waar in zijn oren. Totdat de fluittoon zich daar vastzet. Vik krijgt het steeds lastiger. Tot het hem teveel wordt. Is dat ook autobiografisch?

“Je hebt gelijk. Mijn roman is in zeker mate autobiografisch. De dingen die je opsomt zijn gebeurd in mijn leven en hebben me gemaakt tot wie ik vandaag ben. Wie mij goed kent, zal die elementen er wel in terugvinden. Maar tegelijk is mijn roman een eigenzinnige mengeling van waargebeurde feiten en heel veel fictie. Ik ben verslingerd aan muziek, theater, moordverhalen, series… en daaruit putte ik veel inspiratie, die ik in mijn roman hopelijk heb kunnen verbeelden op een originele manier.”

Lijden aan tinnitus is voor jou een aanleiding geweest om Pantser te gaan schrijven. Maar Pantser is geen roman over tinnitus. Het verhaal gaat het over het universele thema van de kracht van mensen om met tegenslag om te gaan. Je gebruikt dus tinnitus en de effecten ervan om iets anders te vertellen. Hoe heeft die gedachte bij je postgevat?

“Ik wou niet enkel en alleen maar een verhaal over tinnitus schrijven. Daar bestaan trouwens al boeken genoeg over. Mij was het veeleer te doen om wat de ziekte menselijk kan teweegbrengen. Die insteek mis je in heel veel (wetenschappelijke) uiteenzettingen erover. En verder wou ik er – naast de vele ellende die tinnitus kan teweegbrengen – vooral ook iets positiefs van maken. Zelf heb ik jaaaaaren ermee geworsteld. Ik begon me af te sluiten en leefde in een eigen universum, waar het floot en floot en floot. Om gek van te worden. Door een hel ben ik gegaan. En uiteindelijk ben ik erachter gekomen dat het gefluit in mijn oren niet louter een fysiek probleem was. Ik moest opnieuw naar mezelf leren luisteren vooraleer ik die noodzakelijke stap ook weer naar anderen kon zetten. Een moeilijk pad waarover ik maar al te vaak ben uitgegleden. Laten we zeggen dat er sinds kort een zekere stabiliteit in mijn hoofd en hart is gekomen. Dat positivisme moest ook uit mijn roman stralen. “

Je schrijft: “Het pantserhart is een schoolvoorbeeld van de virulente correlatie tussen het fysieke en emotionele.” Kun je dat toelichten. 

“Door erachter te komen hoe ik met mijn tinnitus kon omgaan, ben ik er steeds meer van overtuigd geraakt dat fysieke en emotionele problemen sterk samenhangen. Mijn oren zijn beginnen te suizen toen zowel mijn papa als mijn mama, op jonge leeftijd en kort na elkaar, zijn overleden. Ik was amper een dertiger, en al wees. Hun overlijden heeft een onuitsprekelijke invloed op mij gehad. Mijn leven stond ineens op zijn kop. En ik wist niet hoe het verder moest. Ik voelde me schuldig. Ik was ook kwaad. Doordat ik bovendien niemand met mijn verdriet wou lastig vallen, dacht dat ik het zelf wel allemaal kon oplossen, zelfs één en ander verdrong, deed ik allicht langer dan gemiddeld over dat rouwproces. Daar heb je het dus al: de samenhang tussen een fantoompijn (het gefluit) en onverwerkt verdriet. In mijn roman suggereer ik zelfs dat ik het gefluit al van kinds af aan hoorde. Ik geloof dat er een mogelijke samenhang is tussen stress en fysieke klachten. En ik zeg het zonder verwijt aan mijn ouders, mijn entourage of aan de samenleving hoor. Maar steeds je best moeten doen, en daardoor onder druk van hoge verwachtingen staan, leidt mijns inziens bij veel mensen niet enkel tot emotionele klachten, maar kan sommige fysieke problemen ook versterken. Hoe kwam ik aan dat pantserhart? Geen enkele dokter kon een oorzaak benoemen. Mijn hartzak was verkalkt, waardoor het hart geen bloed meer rondpompte, de aders uitzetten en ik eigenlijk een tikkende tijdbom was. Zoals jij het treffend uitdrukt in jouw recensie is dat hart ook in mijn echte leven een metafoor geweest voor hoe ik toen leefde. Gelukkig barstte één van de aders in mijn neus en kon zo het probleem ontdekt worden. Elke dag sta ik nu op, mij o zo bewust van mijn tweede leven. En draag ik dat ferme litteken op mijn lijf met heel veel trots.”

Je kiest voor de vorm van het klassieke drama om het verhaal van Pantser te vertellen. Je houdt je precies aan de structuur van de klassieke tragedie: vijf bedrijven (expositie, intrige, climax, catastrofe en peripetie), die afgewisseld worden met koren. Het verhaal past precies in die vorm. Kun je iets vertellen over hoe je te werk bent gegaan?

“Eerlijk gezegd is dat nogal intuïtief gebeurd. Vanuit mijn interesse en liefde voor toneel kwam ik al gauw op die klassieke tragediestructuur uit doordat ik na hoofdstuk één spontaan een koorzang schreef waarin een personage commentaar gaf op de voorbije gebeurtenissen. Doordat ik het gevoel had dat dat wel kon werken, besloot ik ermee door te gaan. Van toen af heb ik natuurlijk wel het proces bewaakt: een motorisch moment bijvoorbeeld, dient om de gebeurtenissen in gang te zetten. En de catastrofe dient zo tragisch te zijn dat er nadien een keerpunt kan komen. Tegelijk heb ik er op gelet om op een zo afwisselend mogelijke manier en zonder dat het te storend zou worden toneeljargon in mijn verhaal te integreren, als een soort van rode draad. En ten slotte denk ik dat ook de fictieve elementen mij heel goed hebben geholpen om het verhaal dat ik wilde vertellen verder vorm te geven.”

Je voorziet ieder bedrijf van een citaat. Je zou verwachten dat je dan een citaat uit een tragedie zou kiezen, maar je kiest voor citaten uit popsongs van The Trashmen, Eels, The XX, Talking heads en Mariza. Ze passen precies bij de structuur van de klassieke tragedie. Een voorbeeld: in het tweede bedrijf, de intrige (waar het gaat om de ontwikkeling van het probleem) kies je voor de regel ‘The deconstruction has begun’. Zo mooi als je de rest van de tekst van de song leest:

The deconstruction has begun
Time for me to fall apart
And if you think that it was rough
I tell you nothing changes
Till you start to break it down.

And break apart
I’ll break apart
I’ll break apart
Right now it’s going to start
I’ll break apart

Waarom popsongs?

“Ik luister graag en veel naar muziek. Mijn vader heeft daarin een aanzienlijk aandeel. Hij speelde als jonge gast in een bandje en had thuis een uitgebreide platencollectie waaruit hij steeds van alles draaide. Als klein jongetje al zat ik aan de radio gekluisterd, nam de liedjes van de Top 30 op, om ze daarna opnieuw te beluisteren en zelf te leren zingen, al is zingen in deze een sterke verbloeming…  In mijn tienerjaren werd ik omvergeblazen door Bryan Ferry en Roxy Music, nog steeds mijn favoriete zanger en groep. Ik begon ook naar concerten te gaan, zoals Torhout/Werchter. En als student aan de universiteit ging er eigenlijk geen week voorbij dat ik geen langspeelplaat kocht. Mijn collectie is uitgebreid. Tot op vandaag volg ik wat er aan nieuwe muziek uitkomt. Bovendien dacht ik dat dergelijke citaten minder voorspelbaar zouden zijn, eerder dan inderdaad te werken met oneliners uit toneelstukken. Ik wou op die manier proberen origineler te zijn en bovendien misschien het verhaal open te breken naar een breder publiek. Zo kreeg ik van jonge lezers al plezierige berichten waarin ze laten blijken het heel erg te appreciëren.”

De koren vormen een essentieel onderdeel in het klassieke drama. In Pantser verbinden ze de bedrijven. De moeder van het hoofdpersonage Vik komt dan aan het woord die beschouwt wat er gebeurt is, meeleeft met wat Vik meemaakt, erop reageert, haar gevoelens verwoordt en adviezen geeft. Deze koren zijn geschreven in volkstaal. Waarom heb je dat gedaan? Waarom laat je ze uitspreken door de moeder?

“Het is mijn ultiem eerbetoon aan mijn mama. Zij die haar gekend hebben zijn verrukt door de manier waarop ik de koren heb geschreven. Ze vinden dat het perfect beantwoordt aan wie mijn moeder was. Een bezorgde, maar tegelijk sterke vrouw. Na haar overlijden heb ik ontdekt dat ze een véél grotere impact op mij heeft gehad dan ik ooit voor mezelf had beseft of toegegeven. En tegelijk dat ik op een respectvolle manier mij heb kunnen afzetten tegen de dingen die ze mij soms ook wou opdringen. We konden kletterende ruzie maken, maar zagen mekaar doodgraag. Die dualiteit vind je in die koren terug, denk ik. En de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik hiervoor geïnspireerd werd door Wit is altijd schoon van Leo Pleysier. Ik vind dat tot op vandaag nog steeds één van de schoonste Vlaamse novelles. Ook dit boek kan je lezen als een lang uitgesponnen en uitermate respectvol doodprentje voor Pleysiers moeder.”

Je gebruikt allerlei intertekstuele verwijzingen in je boek. Naast verwijzingen naar toneelstukken en schrijvers viel me ook het prachtige gedicht van Guido Gezelle op, Boodschap van de vogels:

gij, die kwinkt en gij, die kwedelt,
gij, die schuifelt en die vedelt,
gij, die neuriet, gij die tiert,
gij, die piept en tiereliert,
gij, die wistelt en die teutert,
gij, die knotert en die kneutert …

Wat is de functie van dit gedicht in het verhaal?

“Mijn roman begint en eindigt met het gefluit van de vogels. Doorheen het verhaal krijgt het een andere betekenis. Vogelgeluiden zijn bijzonder schoon, zoals Gezelle heeft kunnen beschrijven in zijn Boodschap van de vogels. Zelf hoorde ik het op de duur niet meer. Het geluid werd overstemd door dat andere gefluit in mijn oren. Die akelige, hoge fluittoon beheerste enkele jaren mijn hele leven. Ik kon naar niets anders meer luisteren. Door te leren omgaan op een andere manier met tinnitus en door een hoorapparaat (dat de fluittoon deels heeft geneutraliseerd) hoor ik nu wél weer het geluid van de vogels. En ruimer dan dat heb ik de natuur weer veel meer naar waarde leren schatten. Elke ochtend maak ik een lange wandeling van een uur. Ik hou mijn ogen open en spits mijn oren om alle mooie geluiden te kunnen opvangen. En het maakt me intens gelukkig dat ik op zulke momenten die akelige fluittoon helemaal op de achtergrond kan terugdringen. Het geeft me niet enkel een gevoel van overwinning. Veel eerder nog bezorgt het me rust en energie. Ik sta weer volop in het leven. En geniet er met volle teugen van.”

Ik heb genoten van je taalgebruik. In het begin vallen me op het oog kryptische zinnen op. “Het was het jaar van zijn persoonlijke Shawshank Redemption, de tunnel was ei zo na gegraven, het was alleen nog een kwestie van wachten, het momentum afwachten, de agnitio, kwestie van het meteen maar zo te noemen, om zich daaropvolgend door de spreekwoordelijke tientallen voetbalvelden stront te wurmen, aan het eind waarvan hem een apotheose te wachten stond die hij maar zelden had beleefd.” Pfoe, dacht ik, dat is pittig. Waarom zo lastig geformuleerd?

“Toen mijn vrouw als eerste mijn script las, worstelde ze enorm met die lange zinnen. Ik geef toe dat dat er één en ander niet gemakkelijker op maakt. Maar leven met tinnitus is ook niet simpel. Ik wou de lezer niet enkel inhoudelijk, maar ook vormelijk laten aanvoelen hoe ingewikkeld het kan zijn. In wat voor doolhof je dan terecht komt. En hoe dat kluwen langzaam, heel langzaam minder ingewikkeld en lastig wordt. Tot er misschien ook in inhoud en taal een soort van evenwicht ontstaat.”

Het valt me op dat je in ieder bedrijf de taal gebruikt die erbij past. Ritme en herhaling, de stuwing van taal komt steeds terug als ware het om aan te geven hoe het in het hoofd van Vik tekeer gaat. “Driehonderdzevenendertig mails. Vijfenvijftig oproepen. Tweeëntachtig berichten. Honderdvijfentwintig meldingen. Ze willen dat hij alles leest. Ze willen dat hij alles beantwoordt. Ze willen dat hij lacht. Ze willen dat jij niets overslaat. Ze willen dat hij lacht. Ze willen dat hij reageert. Onmiddellijk.” Hoe ontstaat zo’n aanpak om met taal om te gaan?

“Het is een vorm van knutselen, boetseren. Tot je na veel schrijven en herschrijven de juiste klanken, woorden en zinnen hebt gevonden, tot je ze zodanig gekneed hebt dat ze je verhaal dienen. Tuurlijk is die taal is voor de lezer een middel om de gedachtegang van Vik te kunnen volgen. Om hopelijk een inkijk te kunnen krijgen in het slagveld dat een sluipmoordenaar als tinnitus kan aanrichten. Hoewel je daar uiteindelijk misschien nooit helemaal kunt in slagen. Ik schrijf ook ergens in het eerste bedrijf dat je allicht nooit volledige controle over woorden kunt krijgen.”

“Het komt waarschijnlijk ook doordat ik zelf veel lees en bijzondere aandacht heb voor de taal waarin iets verteld wordt. Ik ben een trage lezer, absorbeer woorden en zinnen, wil ze lezen, herlezen en nog eens herlezen om ze helemaal te kunnen proeven, aanvoelen. Ik markeer mooie zinnen en fragmenten die me beroeren in potlood. Zulke zaken beïnvloeden me wel erg, denk ik. Ik hou bijvoorbeeld persoonlijk best wel van epische verhalen geschreven in al even episch lange, ingewikkelde zinnen. Johan Harstadt bijvoorbeeld, één van mijn favoriete auteurs, doet dat op een virtuoze manier.”

“Toen ik mijn manuscript naar uitgeverijen stuurde, kreeg ik van één uitgever een mail terug met de opmerking dat ik veel te lange zinnen schreef. Hij had ze zelfs gemarkeerd in fluokleur. Verder bleef de man wel heel erg vriendelijk hoor, liet ook weten dat hij me onmogelijk kon verplichten afbreuk te doen aan mijn taalgebruik (waarmee hij misschien impliciet wel te kennen gaf dat hij snapte waarom ik op die manier geschreven had), en wenste me alle succes toe nadat hij me had laten weten dat schrijvers vandaag best in korte zinnen schrijven. Daarmee ga ik dus niet akkoord. Ik vind juist dat, in een tijd waarin beeldcultuur sowieso al een prominente plaats inneemt en alles snel snel snel moet gaan – kijk maar naar Twitter bijvoorbeeld – literatuur daaraan juist niet per se hoeft mee te doen.”

Je verhaal heeft ook een heel positieve insteek. Je ziet dat meteen in de allereerste mooie zin van de proloog: “De Pro 4 knippert één keer groen en het gefluit van de vogels klinkt op slag uitbundiger.” Het is tevens ook de laatste zin van de Epiloog. Het verhaal is rond. En de laatste zin van het vijfde bedrijf eindigt met “Je kunt al bij al wel veranderen. Als je er maar oren naar hebt.” En moeder besluit in de laatste koorzang: “Het is goed zo, jongen. Dag, jongen! En zijt voorzichtig, hè?” Voor mij komen feit en fictie hier bij elkaar.

“Het glas is altijd halfvol. Dat is de laatste jaren heel erg mijn ingesteldheid. Nu ga ik niet beweren dat er geen moeilijke dagen meer zijn. Maar als mijn oren weer meer gaan fluiten, weet ik – doordat ik naar mijn lichaam heb leren luisteren – wat er aan de hand is: dan ben ik met teveel bezig, dan is er een onverwerkte emotie …  En zo weet ik wat me te doen staat. In se zijn de lastige jaren voorbij. Ik heb geleerd. Ik heb mezelf weer leren kennen. Ik heb me opnieuw leren wat meer open te stellen naar anderen. Ik heb mijn verdriet een beetje kunnen loslaten, wat dat ook moge betekenen. Ik vermoed iets in de zin van: het verdriet leren ombuigen in een positieve kracht. Het verhaal is rond, inderdaad.”

Eerder verschenen in Bazarow Magazine