"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Parken en Woestijnen

Vrijdag, 1 juni, 2018

Geschreven door: M. Vasalis
Artikel door: Maarten Doorman

Alleen het ogenblik is oud

[Recensie]  Er kleeft iets merkwaardigs aan klassieke poëzie. Sommige regels zijn zo bekend dat ze tot op de draad versleten lijken. “Egidius waer bestu bleven” dreigt een regel te worden als “Wilhelmus van Nassouwe”; “Lees maar, er staat niet wat er staat” krijgt dezelfde allure als “Even Apeldoorn bellen” en “Denkend aan Holland zie ik brede rivieren” zoiets als “We all live in a yellow submarine”. Klassieke regels moet je van tijd tot tijd opfrissen door de context terug te halen. Dat doe je door het hele gedicht te lezen, of de hele bundel waar ze uit komen, zodat ze weer in volle glorie kunnen schitteren.

De poëzie van Vasalis (1909-1998) is klassiek. “En niet het snijden doet zo’n pijn, / maar het afgesneden zijn” duikt geregeld op in rouwadvertenties. Reeds haar debuut, Parken en woestijnen, werd een bestseller en dat was zeker niet uitsluitend te danken aan het feit dat het in het eerste oorlogsjaar verscheen, zoals wel eens gesuggereerd is. Binnen een jaar werden er 10.000 exemplaren van verkocht, een voor poëzie hoog, en voor die tijd uitzonderlijk hoog aantal. Er volgden nog tientallen drukken en in 1998 werd het debuut, samen met haar twee andere meermalen herdrukte bundels in één band uitgegeven. Daarvan verschijnt nu weer een herdruk, dit maal naar aanleiding van het verschijnen van nieuwe gedichten die Vasalis (pseudoniem van Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans) bij haar overlijden naliet.

Parken en Woestijnen is de meest klassieke van de drie bundels, met daarin beroemde verzen als Het ezeltje , De idioot in het bad en Afsluitdijk:

“De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos,
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.”

Boekenkrant

Generaties poëzielezers zijn met deze regels opgegroeid. Maar wie zijn schouders ophaalt over deze al zo vaak langsgereden kamer door de nacht ziet de kracht en de originaliteit van het beeld over het hoofd, een beeld dat aan het slot van het gedicht overtuigend wordt afgerond:

“Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.”

Het heden is gespleten, in toekomst en verleden, in zee en binnenwater, als de mensen door het lange gangpad, als binnen en buiten, als de weerspiegelde koppen en de echte, als droom en werkelijkheid, leven en dood – dat alles in een mystiek stilstaand eindeloos nu dat evengoed wel gewoon voortrijdt door de nacht.

In Parken en Woestijnen zingt de dichter haar gevoelens ook wel eens op een minder geraffineerde manier uit. (“Mijn hart is te veel geopend”, of: “ik kwam er sterk en nieuw vandaan”.) Zo’n twintig jaar geleden werd ze hierom in deze krant door K.L. Poll beknord, en veel recenter nog beweerde Charlotte Mutsaers dat een slotregel als “Ik voelde me bedroefd en goed” van enorme kitsch getuigde.

Terecht. “Een warm en onverwacht verdriet, / eerbied voor de gewoonste dingen,” zoals de eerste twee regels van datzelfde gedicht luiden, zijn een goede, en een beetje een week stemmende samenvatting van wat door Vasalis wordt uitgedrukt. Maar toch begrijp je bij herlezing dat haar drie bundels klassiek konden worden. Ze mogen eenvoudig zijn en sentimenteel, trefzeker zijn ze ook. Neem uit De vogel Phoenix de geweldige eerste strofe van Oktober:

“Teder en jong, als werd het voorjaar
maar lichter nog, want zonder vruchtbegin,
met dunne mist tussen de gele blaren
zet stil het herfstgetijde in.”

Lijkt simpel. Bij iets beter lezen echter zie je hoe knap de herfst hier een lente wordt, als voorstadium van de ondergang, niet vol van toekomst maar licht, zonder vruchtbegin. De onvermijdelijkheid van de herfst spreekt dwingend doordat de hoofdzin helemaal aan het eind staat, met vier jamben die kloppen als een hartslag: padám padám padám padám.

Vasalis’ laatste en minste bundel, Vergezichten en gezichten, verscheen in 1954. Daarna werd het stil. Misschien had dat te maken met het sterk veranderde klimaat in de poëzie, waarin de Beweging van Vijftig plotseling de boventoon voerde. Vasalis had zich daar twee jaar eerder, net als Bertus Aafjes, zij het in mildere bewoordingen, tegen afgezet. Ze beloven een fontein, schreef ze in Libertinage over de Vijftigers, maar ze leveren ons een handdouche.

In het dankwoord dat zij in 1974 uitsprak bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs zei ze daarentegen met ondichterlijke bescheidenheid: “Wat mij in en na de oorlog overkomen is komt hierop neer: een enorme relativering van mijn eigen lot, mijn eigen geluk of ongeluk, mijn meningen, oordelen, mijn kennis en mijn commentaar (…) Ik moest voortdurend tot de conclusie komen dat mijn commentaar volstrekt overbodig was en dat het geen zin had mijn lucifertje bij de brand af te steken.”

Decennia lang vroeg men zich af of het er ooit nog van zou komen, van een nieuwe Vasalis. Die nieuwsgierigheid groeide toen haar werk weer volop in de aandacht kwam bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs in 1982. Het was bekend dat zij nog wel eens wat schreef. Maar de dichter gaf, op een enkel vers in Tirade na, niet thuis en stond ook nimmer een interview toe. En nu, vier jaar na haar dood, is er dan op haar verzoek een door haar kinderen gemaakte selectie van dat geheime werk gebundeld onder de van haar afkomstige titel De oude kunstlijn. Het beslaat de hele periode van haar dichterschap.

Er is met spanning naar uitgekeken. Was het werk zo mager dat Vasalis nooit tot publicatie durfde te besluiten? Zet het de dalende lijn van de drie oude bundels voort? Of krijgen we het beste van het beste, werk waar decennia aan geschaafd is en waaruit slechts een hele strenge selectie is toegelaten? Slaat de balans door naar slap sentiment, of wordt het de klassieke trefzekerheid?

Voor sommige gedichten geldt zeker het laatste, een paar over ouderdom bijvoorbeeld. Alleen het ogenblik is oud, zegt zo’n gedicht, want vroeger was er jeugd. En

“De toekomst die mij niet meer toekomt
is wonderbaarlijk vers en licht
en straalt en dampt van jeugd. Als in de zomer-
ochtend vroeg op zee.”

Goed is die vitale nevenschikking (“vers en licht en straalt en dampt”) en opnieuw die tijdsomkering waarin oud jong wordt zoals in het bovengenoemde Oktober herfst ook weer lente was. Dezelfde tegenstelling zie je in een klein gedichtje dat Ouderdom heet:

“Ik oefen als een jonge vogel op de rand
van ’t nest, dat ik verlaten moet
in kleine haperende vluchten
en sper mijn snavel.”

Mooi paradoxaal beeld voor het onder ogen moeten zien van de dood, dat gefladder van een hulpeloos vogeltje dat vliegen moet leren vanuit een hoog nest.

Vergeleken met het oude werk speelt in De oude kunstlijn het familieleven een relatief grote rol. Misschien omdat het familie was die uiteindelijk de keuze maakte uit het beschikbare materiaal. De eerste gedichten vertonen liefde met een man, zij het steeds met donkere tonen. De wind die de tijd laat verstrijken doet het paar stilstaan, ‘luistrend, mond op mond’ – dat is dus zoenen, maar met de sterke connotatie van mond-op-mond beademing, alsof er iemand op het punt staat te stikken.

Volgt een gedicht dat verwijst naar een dood kind, een gedicht dat afkomstig had kunnen zijn uit De vogel Phoenix, dat immers zo’n draconisch verlies als thema had:

“Onder het praten ben je weggedreven
vaag glimlachend heb je je bootje losgemaakt”

Verder verschijnen er dan verzen over kinderen die uit huis zijn vertrokken of zullen vertrekken, met daarin klassiek doeltreffende regels bij een telefoongesprek als “De telefoon knipt ons gesprek in wit- / papieren, knisperende spoken uit.” En er staan gedichten in met een dementerende, stervende moeder die soms hopeloos sentimenteel zijn: “Waarom huilde je zo plotseling / zo kort en zo verschrikkelijk / mijn witte moeder.” Bij een gedicht waarin deze moeder steeds meer uit haar jeugd laat oprispen volgt dan echter wel weer de treffende verzuchting:

“Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent.”

Opnieuw schemert hier dezelfde omkering van vroeger en later door, die in de gedichten over ouderdom werd voltrokken en ook in het eerder gepubliceerde werk. Het gedicht doet denken aan ‘Sprookje’ in De vogel Phoenix, waarin de moeder van de dichter haar kleinkind voorleest en beiden op elkaar lijken: “Er is een zachte spanning in hun wezen, / zij zijn verloren en verzonken in elkaar, / – het witte en het blonde haar – / geloof het maar, geloof het maar, / alles wat zij vertelt is waar.”

De oude kunstlijn is een selectie van de kinderen Droogleever Fortuyn, die deze taak overeenkomstig de wens van hun moeder ter hand hebben genomen. In een kort nawoord vermelden ze dat ze de niet geordende en zelden gedateerde gedichten zo goed mogelijk in chronologische volgorde hebben laten afdrukken. De gedichten waarover Vasalis twijfel uitte vielen meestal af, evenals onvoltooide verzen. Verder speelde persoonlijke voorkeur een rol, “en de associaties die de gedichten bij elk van ons afzonderlijk opriepen”.

Hier rijzen natuurlijk vragen. Uit hoeveel voltooide gedichten stamt de selectie van 53 verzen? Waren de ‘associaties’ van de kinderen Droogleever Fortuyn esthetisch van aard, of hadden ze meer met particuliere gevoelens te maken? Hoe weet je of een gedicht ‘af’ is? In De oude kustlijn staan er nogal wat waarvan ik zou zweren dat ze het begin zijn van iets langers. Hoe uitte Vasalis trouwens haar twijfel over een gedicht – mondeling? Met kanttekeningen? En wat stond daar dan? Hebben de kinderen Drooglever Fortuyn zich laten adviseren door iemand die zich vaker met poëzie bezighoudt, of zijn zij zelf poëzielezers? Of is dat helemaal niet nodig?

Prangende vragen. Het ligt voor de hand dat Vasalis, met al die twijfel over de publicatie van haar werk, haar uitgever niet verzocht heeft om zo snel mogelijk na haar dood een historisch-kritische uitgave te laten verschijnen. Dat zij haar kinderen heeft gevraagd ligt ook in de lijn van wat zij publiceerde, poëzie die vooral persoonlijke gevoelens en indrukken lijkt te willen uitdrukken en daarom misschien niet zomaar aan de grote buitenwereld van de literatuur kan worden prijsgegeven. Maar de vraag of dit alles is, dan wel een misschien tamelijk willekeurige schep uit het erts, laat je als lezer niet los.

Temeer omdat in De oude kunstlijn nogal wat zwakke gedichten staan. En dan bedoel ik niet degene die op de rand van het sentimentele balanceren en die we vanouds bij Vasalis aantreffen, maar ook onhandigheden die je graag zou willen vermijden. Het gedicht “Rebus in de bus” bijvoorbeeld bevat een licht mystieke ervaring gedurende een busrit, die alleen daarom al onmiddellijk aan die kamer door de nacht op de Afsluitdijk doet denken. Vasalis beschrijft de pasagiers en vervolgt dan:

“Ik zat en luisterde en zag het aan
eerlijk gezegd en tegen beter weten in
verwachtend dat nu eindelijk ‘De Zin’
zichzelf in deze bus zou openbaren
van al die raadselachtige aanwezigheden.”

Had ze deze regels er maar uitgegooid! Altijd opletten of je op tijd uitstapt! Want dit is akelig expliciet, terwijl wat ze wil uitdrukken in het voorafgaande al niet lukte. Die tweede regel is een dubbele stoplap, en dan die ‘zin’ met hoofdletters en ook nog aanhalingstekens – het hele gedicht is trouwens een farce. Vijf gedichten later wordt opnieuw een buspoging ondernomen, met meer succes maar lang niet goed. Ze moeten natuurlijk wel in de historisch-kritische uitgave van het Verzameld Werk. Het is echter jammer dat ze hier opduiken, in wat als een nieuwe bundel wordt gepresenteerd.

Wat verder opvalt is dat in deze gedichten lang niet meer zoveel gedroomd wordt als in vroegere bundels (hoewel De oude kunstlijn ook oud werk beslaat, dus misschien ligt het wel aan de selectie). “Ik droomde dat ik langzaam leefde …” luidde bijvoorbeeld een regel uit Parken en woestijnen, een regel die in deze krant eens een discussie losmaakte over de vraag of het leven dan juist sneller of langzamer aan je voorbijtrok. De vogel Phoenix opent met “Ik droomde in de oorlog, dat het oorlog was” en ook in Vasalis’ derde bundel werd nog volop gedroomd. Het is iets dat hoorde bij poëzie van vlak voor de oorlog, en bij de kringen rond het tijdschrift Criterium, de ‘dichters van het klein geluk’.

De poëzie van Vasalis doet in meer opzichten aan die jaren denken, echter zonder daardoor meteen gedateerd te worden. In die zin is ze klassiek en heeft ze bovendien iets weg van Achterberg, waar het metrum en een zekere mystieke inslag eveneens aan bijdragen. Het was bijzonder, meende Gerard Reve: ‘Ze schreef niet gezwollen, maar zo eenvoudig mogelijk. Dat bestond voor de oorlog helemaal niet.’ Moesten we een meer hedendaagse verwantschap noemen, dan zou dat Rutger Kopland zijn. Niet omdat deze P.C. Hooftprijswinnaar net als Vasalis’ alter ego psychiater in het noorden des lands is, maar vanwege hun gedeelde belangstelling voor het verwoorden van subtiele gevoelens van vergankelijkheid, inclusief het softe dat daar soms aan kleeft. Al zal bij Kopland ‘pijn’ nooit op ‘zijn’ rijmen, wat bij Vasalis in elke bundel wel een paar keer voorkomt. Ook in De oude kunstlijn.

Af en toe stuit je op tear jerkers waar Toon Hermans nog iets van had kunnen leren, smartlappen die een nichtenbar tot uitzinnigheid kunnen brengen. Maar dan volgen er weer rake regels die je de kitsch doen vergeten. Neem het gedicht Coma:

“Een plotselinge tranenvloed
stort uit haar ogen, die niet zien.
Natuurverschijnsel – of verdriet?
O felle hoop van hem, die als een valk
boven haar biddend in dat landschap speurt
of er iets leeft, beweegt, gebeurt.
Maar ’t is er niet.”

Beroerde opening – daar hebben we de fontein van de Vijftigers in plaats van de handdouche, denk je onwillekeurig. Je tenen krommen. Volgt de voltreffer van die biddende valk die zo fraai de afstand aangeeft tot de ander, en het dierlijk verlangen iets van die ander terug te vinden, met geweld zelfs te roven als het moet.

Lees het als poëzie van zestig jaar geleden. Dan is het klassiek. En dat blijft het nog wel even.

Voor het eerst verschenen in NRC Handelsblad (1 maart 2002) en op Maartendoorman.nl

Boeken van deze Auteur:

Parken en Woestijnen

De oude kustlijn

De oude kustlijn