"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Paupers en boeven

Maandag, 12 maart, 2018

Geschreven door: Jan Libbenga
Artikel door: Marjolein Overmeer

Veenhuizen, ooit een gemoedelijk gevangenisdorp

[Recensie] Tweehonderd jaar geleden begon in Drenthe een vooruitstrevend project: mensen werden op het land aan het werk gezet om ze uit de armoede te helpen. Het werkte niet, net zomin als veel latere initiatieven tegen armoede en criminaliteit. Jan Libbenga beschreef de geschiedenis.

Voor de kleine Jan waren schoffelende gevangenen in de tuin heel normaal. Net als de rit naar school in de boevenbus. Journalist Jan Libbenga groeide op in de Drentse strafkolonie Veenhuizen, waar zijn vader het hoofd Administratie van de gevangenis was. Later realiseerde hij zich dat zijn jeugd helemaal niet zo gewoon was en dook hij in de geschiedenis van Veenhuizen. Die is nu te lezen in Paupers en boeven – 200 jaar strafkolonie Veenhuizen.

Goudmijn

Voor zijn onderzoek dook Libbenga verschillende archieven in en las hij 93 duizend krantenberichten over Veenhuizen: “Het groeiende aantal digitale kranten is een goudmijn voor historisch onderzoek. Hierdoor heb ik tot nu toe onbekende informatie boven tafel kunnen krijgen.”

Hier moet bij gezegd worden dat het boek breder is opgezet dan Veenhuizen alleen. In het eerste deel bijvoorbeeld beschrijft Libbenga de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid (1818) en het ontstaan van de verschillende soorten koloniën in Drenthe, waaronder Veenhuizen voor bedelaars.

Boekenkrant

Maatschappij van Weldadigheid

Economisch ging het slecht in het begin van de negentiende eeuw en veel mensen vervielen in armoede. Uitkeringen bestonden niet en wie ging bedelen werd in de gevangenis gegooid. De Maatschappij wilde een alternatief bieden door deze arme mensen op het platteland te laten werken. Daar zouden ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De veengronden in Drenthe boden genoeg ruimte. In eerste instantie zocht de Maatschappij vrijwilligers, maar bij te weinig aanmeldingen stuurden gemeenten ook opgepakte bedelaars of wezen uit de volle weeshuizen.

Ook het veranderende beleid en de publieke opinie wat betreft straffen en de inrichting van gevangenissen komt uitgebreid aan bod, en daarbij gaat het niet om Veenhuizen alleen. Het boek is een geschiedenis van tweehonderd jaar gevangeniswezen, waarbij Veenhuizen de hoofdrol speelt.

Wilde beesten

Bedelaarsgesticht Veenhuizen was opgezet als dorp. Aparte gebouwen voor de mannen en vrouwen, werkplaatsen, grond om te bewerken, scholen, kerken van verschillende gezindten, een winkeltje en woningen voor het personeel. De bewoners waren in eerste instantie bedelaars en wezen: criminelen waren niet toegestaan om hun slechte invloed te vermijden. Omdat opvang ontbrak kwamen ook zwakke en oude mensen terecht in Veenhuizen. Zij waren natuurlijk niet geschikt voor het zware werk en kostten geld. De Maatschappij leed verlies en het Rijk nam Veenhuizen over in 1859.

Vanaf 1874 viel het gesticht onder Justitie, wat gepaard ging met een strenger regime. Libbenga ontdekte dat in 1876 een opstand dreigde, die niet in de literatuur terug te vinden is. “De overheid vond dat bedelaars niet meer dan het hoognodige hoefden te krijgen. Ze perkten vrijheden in en verboden leuke dingen, zoals de krant en een potje kaarten. De bedelaars, het waren er enkele duizenden, werden woest en een opstand dreigde.” Veenhuizen werd onder militair gezag geplaatst en uit Zwolle en Groningen werd infanterie aangerukt om de orde te bewaren.

En het werd er niet gezelliger op met de jaren. De verblijfzalen moesten plaatsmaken voor lange rijen van opengewerkte ijzeren slaaphokjes. Libbenga vond een artikel van een bezoekende verslaggever uit 1893: “Wij kunnen niet ontkennen dat deze ijzeren kooien, bestemd voor menschen, een onaangenamen indruk op ons maakten; men denkt onwillekeurig aan een galerij van wilde beesten.”

Eerder gepubliceerd op Kennislink

Boeken van deze Auteur: