"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Post Mortem

Dinsdag, 17 juli, 2012

Geschreven door: Peter Terrin
Artikel door: Carmen Meuffels

Gekunsteld metaliterair spel

Toen ik in 2010 het toenmalige voor de Libris Literatuurpijs genomineerde De bewaker las, werd ik aangenaam verrast door Peter Terrin. Mijn enthousiasme voor de Vlaamse auteur was dusdanig groot dat ik daarna besloot gelijk een van zijn andere romans, Vrouwen en kinderen eerst (2004), te lezen. Een goede keuze. Toen zijn meest recente roman, Post Mortem, uitkwam, wilde ik natuurlijk ook daar meteen in beginnen. Een keuze die minder goed uitpakte. Waarom? Waren mijn verwachtingen te hooggespannen, waardoor Terrin alleen nog maar kon tegenvallen? Is mijn smaak sinds 2010 radicaal veranderd? Of is Terrins schrijfwijze anders geworden?

Ik ben geneigd het laatste te zeggen: Terrin heeft in Post Mortem ‘iets anders’ gedaan dan in zijn twee voorgaande romans. Met zijn stijl is hij een nieuwe weg in geslagen: Terrins karakteristieke, concrete, korte zinnen hebben het veld geruimd voor langere, soms bijna poëtische zinnen. Ook wat thematiek betreft ligt zijn laatste boek mijlenver af van zijn voorgangers. Waar gaan De bewaker en Vrouwen en kinderen eerst over? Respectievelijk over een lege garage die bewaakt wordt en over een productieband die in een gesloten fabriek wordt klaargemaakt voor transport. Stuk voor stuk eenzame, ondergrondse en claustrofobisch kleine gebeurtenissen.

Valt de plot van deze twee romans nog in één zin samen te vatten, voor Post Mortem zijn er minstens vijf nodig, als het al lukt. Laat ik een poging wagen. Hoofdpersonage is Emile Steegman, een onbekende auteur die een uitnodiging voor een literaire bijeenkomst afwimpelt met een smoesje: ‘Wegens nogal moeilijke tijden in de familie.’ Dit fictieve excuus wordt werkelijkheid wanneer zijn vierjarige dochtertje Renée een herseninfarct krijgt. Ondertussen is Steegman bezig aan een boek. De hoofdpersoon daarin is een bekende schrijver die T wordt genoemd (drie keer raden naar wie die T verwijst…).

Langzamerhand begint het leven van deze T en dat van Steegman in elkaar over te lopen. En dan is er tot slot – in het afsluitende derde deel – een biograaf die het leven van Steegman wil reconstrueren, een moeilijke taak aangezien Steegman op dat moment wordt aangeklaagd voor een moord die zowel in zijn roman over T als in werkelijkheid heeft plaatsgevonden.

Heaven

Post Mortem is een duizelingwekkend spel met feit en fictie, een metaliteraire roman waarin niet zelden het schrijfproces becommentarieerd wordt:

‘In een film zat ik nu in een café, maar in een boek weet ik het nog niet zo zeker. Zou de schrijver op het idee komen om mij Cécémel in handen te duwen, als hij niet zelf in een toestand vergelijkbaar met de mijne voor een drankenautomaat in een verlaten wachtkamer van een intensive care heeft gestaan? Ja, dat lijkt me wel. Ik denk dat ik wel zoiets zou verzinnen. Een echt dramatische scène zou het niet opleveren.’

Hoewel Terrins inventiviteit bewonderenswaardig is (het boek zit vol verwijzingen naar onder meer de kaft van De bewaker en werk van W.F. Hermans), maakt het geheel op mij vooral een gekunstelde indruk. Het lijkt erop of kwantiteit ten koste van kwaliteit is gegaan: er is dusdanig veel informatie dat het leesplezier afneemt. Alsof een doodziek dochtertje niet al genoeg is – er is ook nog een moord voor nodig om nogmaals duidelijk te maken dat feit en fictie niet zomaar van elkaar onderscheiden kunnen worden.

Mijn favoriete gedeelte van het boek is dan ook het tweede deel, waarin er van een moord nog geen sprake is en Renées ziekenhuisopname centraal staat. Het metaliteraire spel wordt tijdelijk stopgezet om te omschrijven hoe Steegman in paniek raakt wanneer zijn dochter maar niet wakker wil worden:

‘“Ik zie niets,” zei de dokter. “Laat haar maar uitslapen. Ze wil overduidelijk slapen. U kan in de loop van de week een EEG-scan laten maken in het ziekenhuis, misschien is er iets te zien. Ik denk dat er weinig aan de hand is.”
“Maar ze wordt niet wakker,” zei Steegman.
“O, maar ze was wakker, meneer, daarnet.” Hij maakte zijn koffer dicht. “Ze is moe.”
“Ze slaapt nooit ’s middags. Niet meer.”’

Passages over zieke kinderen geschreven vanuit het perspectief van de ouders zijn vrijwel zonder uitzondering beklemmend – denk bijvoorbeeld aan Ronald Gipharts IJsland , A.F.Th. van der Heijdens Tonio  of Mark Boogs Het lot valt altijd op Jona -, maar in Post Mortem wordt inleven bemoeilijkt doordat onduidelijk is met wie we nu te maken hebben: is Renée Steegmans dochter, of die van T? En als ze T’s dochter is, hoe ‘echt’ is wat haar overkomt dan? De nadruk ligt meer op de trucs van de auteur dan op datgene dat hij beschrijft.

Het moge duidelijk zijn: deze semi-autobiografische, metaliteraire zoektocht kan mij niet bekoren. Mijn voorkeur gaat uit naar Terrins eenzame, ondergrondse, met weinig woorden beschreven verhalen. Over een productieband die klaargemaakt moet worden voor transport bijvoorbeeld. Of over twee bewakers in een lege parkeergarage.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: