"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Presence of the Body

Zondag, 30 juli, 2017

Geschreven door: Gert Hofmann
Artikel door: Stephan Besser

Gewaar van het lichaam, gewaar van de wereld

[Recensie] De Engelse term ‘awareness’ laat zich moeilijk naar het Nederlands vertalen: ‘bewustzijn’ en ‘kennis van’ zijn opties, maar klinken erg cognitief, terwijl ‘besef’ en ‘bezinning’ het reflectieve en intentionele gehalte van de term minder goed weergeven. In deze bundel, Presence of the Body: Awareness in and beyond Experience, die is voortgekomen uit een symposium aan de universiteit van Zadar (Kroatië) in 2012, staat het verband tussen ‘awareness’ en lichamelijkheid centraal. Zoals samenstellers Gert Hofmann en Snježana Zorić in hun programmatische inleiding uitleggen, zijn de veertien artikelen over uiteenlopende onderwerpen als performancekunst, literaire teksten en boeddhistische filosofie, bedoeld als verkenning van de “presence and experience character of the body-awareness relationship as a transformative and creative dynamic. We aim at investigating the analytical capacities of categories such as body and embodiment, mind, consciousness, and awareness, without relying on fixed and commonly used definitions.” (2) Het gaat de auteurs om het verband tussen lichamelijkheid en ‘awareness’ als verschijnsel met fysiologische, sensomotorische en socioculturele implicaties, dat vanuit antropologisch, etnografisch, fenomenologisch en literatuurwetenschappelijk perspectief kan worden onderzocht (als referentiepunten worden onderzoekers als Francisco Varela, Maurice Merleau-Ponty, Antonio Damasio, Richard Shusterman en Thomas Csordas aangehaald). ‘Awareness’ wordt hierbij niet beschouwd als ‘objectiverende’ kennis van de omgeving, maar als lichamelijke interactie met de wereld die duidelijke afbakeningen van subject en object ondermijnt. (2) Hofmann en Zorić merken echter meteen op dat er naast deze grofweg fenomenologische opvatting van lichaamsbewustzijn in relatie tot een omgeving of ‘wereld’ ook een Boeddhistische notie van awareness bestaat, die juist niet intentioneel is maar op een “empty space” of “pure presence” doelt en in de bundel eveneens aan bod komt.

Deze focus op ‘awareness’ is veelbelovend, niet alleen vanwege het interdisciplinaire en interculturele potentieel van de notie, maar ook omdat het een duidelijke conceptuele toespitsing en afbakening van de bijdragen ten opzichte van de enorme hoeveelheid van recent onderzoek naar lichaam, affect, ‘embodiment’ et cetera mogelijk zou maken. Ook zou je je binnen dit kader een kritische blik kunnen voorstellen op de huidige fascinatie voor ‘awareness’ en mindfulness als praktijken van subjectvorming en zelfmanagement. Helaas worden deze mogelijkheden en de programmatische premissen van Hofmann en Zorić in veel van de artikelen maar gedeeltelijk gerealiseerd.

Vaak ontbreken directe verwijzingen naar ‘awareness’ of ‘lichaamsbewustzijn’ of zijn deze zo oppervlakkig dat de teksten nauwelijks in verband lijken te staan met de door de samenstellers geschetste onderzoeksinteresse. Dat geldt bijvoorbeeld voor het artikel van Josip Zanki over “Ritualised Corporeality in Contemporary Croatian Art”, dat vooral een overzicht geeft van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van de performancekunst in Kroatië sinds de jaren negentig, Leonida Kovaćs bijdrage over biopolitieke aspecten van dode lichamen in de exhibitie Fascinating + Real: Bodies Revealed en, in mindere mate, Karin Bauers artikel over de beschrijving van de psychosomatische gevolgen van eenzame opsluiting in een gedicht van Ulrike Meinhof. Los van de thematische focus missen sommige bijdragen een heldere conceptuele on- derbouwing of hebben moeite om het niveau van beschrijving en samenvatting te ontstijgen. Ik zal me in het vervolg op de artikelen concentreren die op een interessante en relevante manier aan de slag gaan met de door de samenstellers geformuleerde belangstelling voor de nexus van lichaam en ‘awareness’.

In haar bijdrage Performances in the Anthropocene: Embodiment and Environment(s) in Ilija Trojanows Climate Change Novel gaat Sabine Wilke uit van Merleau-Ponty’s notie van ‘environmental embodiment’ als een interactieve en pre-reflectieve toestand van ‘corporal awareness’. Aansluitend op de ‘eco-fenomenologie’ van de filosofen Charles Brown en Ted Toadvines vraagt Wilke zich af wat de parameters van ‘environmental embodiment’ in het antropoceen zijn: wat betekent de dominante menselijke invloed op de atmosfeer en biosfeer van de aarde voor de lichamelijke awareness van lichaam, omgeving en planeet? Wilke benadert deze vraag aan de hand van de roman EisTau (2011) van de Bulgaars-Duitse schrijver Ilija Trojanow, waarin twee belichamingen van ecologisch bewustzijn een rol spelen: een protestactie annex performatieve kunstbijeenkomst waarbij de deelnemers aan een cruise naar Antarctica met hun lichamen op een ijsschol de letters ‘SOS’ vormen (als aanklacht tegen milieuvervuiling) en de affectieve en lichamelijke reactie van de melancholieke glacioloog Zeno op het ‘sterven’ van zijn onderzoeksobject, een gletsjer in de Tiroler Alpen. Wilke laat mooi zien dat deze twee elementen uit Trojanows verhaal zich laten koppelen aan patronen en lichamelijke praktijken in de hedendaagse cultuur, namelijk het genre van de ‘landscape’ en ‘ecological art’ en de ‘eco-poetics of affect’, waarbij met name schrijvers zich openstellen voor een affectieve relatie met hun omgeving. Dat zijn waardevolle inzichten, maar als lezer zou je eigenlijk graag nog meer te weten willen komen over de vraag in hoeverre de in de roman beschreven praktijken ook daadwerkelijk als ‘models of embodiment’ (187) in het antropoceen gezien kunnen worden. Het lijkt er in ieder geval op dat de meer traditionele literatuurwetenschap met haar methode van ‘symptomatische’ close readings het niet makkelijk heeft om verder te komen dan onderzoek naar de ‘representatie’ van lichamelijkheid of lichaamsmetaforen in literaire teksten – op zich natuurlijk een legitiem onderzoeksobject – en het leggen van soms redelijk speculatieve verbanden met buitenliteraire vormen van zintuiglijke ervaring en belichaming.

Boekenkrant

Meer nog dan in het artikel van Wilke geldt dat in deze bundel voor de verder verdienstelijke bijdragen van Anja K. Seiler over de verbeelding van lichamelijkheid en (vreemde) talen in romans van Dimitré Dinev en Terézia Mora, en voor de bijdrage van Sara Strauß over neuro-ethische vraagstukken in Kazuo Ishiguro’s Never Let Me Go (2005) en Ian McEwans Saturday (2005). In zijn eigen artikel Disintegrating Identities: Bodily Presence in Contemporary Writing propageert Gert Hofmann een ‘poetics of the body’ waarin, aansluitend op concepten van Jacques Derrida en Jean-Luc Nancy, de notie van touching centraal staat. Terwijl het hier duidelijk om meer dan een literaire metafoor gaat – eerder een metonymisch-materiële poëtica van het ‘aanraken’ – komt Hofmanns toepassing van dit concept toch min of meer neer op het opsporen van dit soort fenomenen ‘in’ literaire teksten (zoals J.M. Coetzees romans Elizabeth Costello (2003) en Slow Man (2005)).

Over een duidelijk andere configuratie van taal, tekst en lichamelijke ervaring gaat het in Elisa Primavera-Lévy’s artikel Putting Hell on Paper: Chronic Pain Patients and the Challenge of Illness Narratives. De auteur keert zich daarin tegen de nog altijd gangbare stelling dat chronische pijn bijna noodzakelijk een sociaal en communicatief isolerende werking zou hebben en uitermate lastig onder woorden te brengen zou zijn. Zo betoogde Elaine Scarry in haar klassieke studie The Body in Pain: The Making and Unmaking of the World (1985) dat lichamelijke pijn met talige middelen niet of nauwelijks beschreven zou kunnen worden en beschouwden fenomenologisch georiënteerde denkers als Emmanuel Levinas en Frederik Buytendijk pijn als “existential throwback onto oneself”. (128) Primavera-Lévy is niet overtuigd van deze uitzonderlijke existentiële status van pijn en laat door een analyse van recente Amerikaanse ‘pain memoirs’ en de aantekeningen van de Franse schrijver Alphonse Daudet over zijn ervaringen met syfilis (La Doulou, 1930) zien dat er wel een bepaald repertoire aan narratieve en retorische strategieën bestaat waarmee pijn een linguïstieke en intersubjectieve vorm kan aannemen. Haar onderzoek lijkt enigszins gekleurd door een redelijk optimistische opvatting van de toenemende maatschappelijke acceptatie van “states of physical and mental weakness” (136), maar biedt wel instructieve voorbeelden van een nieuw subgenre van ‘illness narratives’, dat de patiënten kennelijk helpt om de ervaring van hun eigen lichaam door het vertellen van verhalen positief te beïnvloeden.

Het fenomeen van ‘awareness’ wordt wederom vanuit een heel ander perspectief belicht in twee bijdragen over Chinese en boeddhistische filosofie en lichaamstechnieken. In zijn artikel Awe and Humility in the Face of Things: Somatic Practices in East- Asian Philosophies beschrijft Graham Parkes de leerstelsels van Confucius (551-479 v.C.), Zhuangzi (369-286 v.C.), Kūkai (774-835) en Dōgen (1200-1253) als filosofieën die, ondanks alle verschillen, op een fundamentele manier belichaming praktiseren. Ze zijn allemaal integraal verbonden aan somatische praktijken en rituelen die gericht zijn op het realiseren van relaties – “’realising’ in the dual sense of becoming aware of our relations with others, and also making those relationships real, or actual”. (213) (Parkes legt daarmee trouwens een ander accent dan Hofmann en Zorić, met hun opmerking over ‘awareness’ als intentieloze ‘pure presence’ in de inleiding.) Parkes ziet hier een groot verschil met het westerse denken dat sinds de antieke oudheid vooral op “abstract reasoning” (229) gericht zou zijn geweest, met een gebrek aan bewustzijn (‘awareness’) van de eigen tijdelijkheid en verwevenheid met de dingen om ons heen als resultaat.

In haar afsluitende essay The Silent Performance of Mindfulness: Aware Corporeality/Corporeal Awareness of No-Self komt Snježana Zorić terug op het fenomeen van de totale leegte van de “pure ervaring” (262) als resultaat van Boeddhistische meditatie. Ze vraagt zich af hoe antropologisch onderzoek grip kan krijgen op deze ervaring – niet, zo zal uiteindelijk blijken – maar stelt dat de beoefening van mindfulness (‘satipaţţhāna’) wel kan bijdragen aan de reflectie van onderzoekers op de intersubjectieve verwevenheid van lichaam en geest, “the ‘conscious cognition of (non-)self and world’”. (261) Maar de echte ervaring van ‘enlightenment’ is niet mogelijk voor de ‘Grenzgänger’ en is een ervaring van het buiten: “Awareness has no horizon.” (262) Het is daarom ook onmogelijk om er wetenschappelijk over te praten – zeker geen illegitieme, maar wel een opvallende conclusie voor een bundel die zich dit als taak heeft gesteld.

Al met al laat The Presence of the Body een zeer gemengde indruk achter. Een aantal artikelen leveren interessante en pertinente bijdragen aan discussies op het gebied van de ecokritiek, ‘narrative illness’ en de literaire verbeelding van lichamelijkheid, waarbij de laatste benadering nog meer interdisciplinair ingebonden had kunnen zijn. Als geheel ontbreekt het de bundel echter aan conceptuele coherentie en voldoende kwaliteit van meer dan slechts enkele bijdragen. Het lichaam als onderwerp nodigt uit om het over bijna alles te hebben – maar niet alles heeft met alles te maken en in dit geval is helaas ook niet alles even relevant, origineel en interessant.

Eerder verschenen in Vooys

Boeken van deze Auteur: