"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Publieke werken

Zondag, 11 maart, 2007

Geschreven door: Thomas Rosenboom
Artikel door: Pieter Wybenga

Gelukzalig ten onder, in een weelderige schrijfstijl

Om de schijn van objectiviteit hoog te houden, geldt er voor de recensent de ongeschreven regel om niet te veel in de eerste persoon te vertellen. Laat staan over eigen smaak te beginnen. Een recensie is een mening, jazeker, en dus subjectief, maar de lezer wil vooral weten of het boek goed is of niet, en niet of de recensent het goed vond of niet. Want daar kan wel een verschil tussen zitten. Om met een groot compliment te kunnen beginnen, wil ik juist eerst iets over mijn eigen smaak zeggen. Hoe bloemrijker het taalgebruik, hoe grootser de metaforen en dichter het woud van de bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden is, hoe sneller, hoe harder ik het boek dichtsla. Daar ben ik geen liefhebber van. Welnu, als je kijkt naar het taalgebruik in Publieke werken door Thomas Rosenboom, zou het boek voor mij al moeten sneuvelen na enkele zinnen. Maar, niet alleen betrap ik mijzelf bij het schrijven – en de oplettende lezer mij bij het lezen – van deze recensie erop steeds weelderiger te zijn gaan schrijven, ik las het boek ook zonder dichtslaan of wegwerpen in enen uit.

Nu ja, dat laatste moet ik enigszins relativeren, zonder daarbij iets af te willen doen aan het gemaakte compliment. Want Rosenboom vertelt het verhaal zodanig gedetailleerd, dat de lezer gedwongen wordt elke scène aandachtig in zich op te nemen. Dat kost de lezer tijd en de auteur pagina’s en daarmee de lezer nog meer tijd. Maar, en daarom wijd ik al zolang over die schrijfstijl uit en zal ik er dadelijk weer op terug komen, het vormt de kern van de enorme kwaliteit van dit boek. Eerst een weergave van de inhoud.

Publieke werken, het magnum opus van Rosenboom, vertelt het verhaal van twee heren, twee neven, die proberen boven hun aanvankelijk gemiddelde maatschappelijke stand te ontgroeien. Het verhaal speelt in het laatste decennium van de 19de eeuw, een tijd dat komaf zwaar woog. De één, Anijs, is apotheker in Hoogeveen, maar zonder academisch diploma zoals zijn nieuwe collega en twee andere notabelen uit het dorp. De ander, Vedder, heeft zich in Amsterdam van kastenmaker tot vioolbouwer gepromoveerd, maar moet het echte werk aan anderen overlaten.

Anijs bekommert zich om de arme veenarbeiders ter plekke, tot grote onvrede van de drie bul-eigenaren, die menen dat hij werk doet waartoe hij niet bevoegd is. Vedder probeert zijn huis voor een astronomisch bedrag te slijten aan de NV Victoria Hotel, die uitgerekend de grond waarop zijn huis staat uitverkoren heeft als plek voor het nieuw te verrijzen hotel – ze moeten dus wel zijn vraagprijs betalen, ook al is die meer dan het dubbele van wat zij bieden, hij is niet verplicht zijn huis te verkopen!, redeneert hij. Wanneer de neven samenkomen zien zij plots de ultieme mogelijkheid om daadwerkelijk boven zichzelf uit te stijgen. Nu kan men niet meer om hen heen! Ze smeden het plan om het enorme geldbedrag van Vedder te investeren in de overtocht naar Amerika, en het tewerk stellen aldaar van de veenarbeiders. Maar deze huid wordt verkocht terwijl voor de lezer al duidelijk is dat beer en jachtgeweer elkaar niet gaan ontmoeten.

Pf

Ja, ver voordat dit plan op tafel ligt is het de lezer meer dan duidelijk dat al hun pogingen om meer voor te stellen, om niet genegeerd te worden, op een fiasco uit gaan lopen. Het groteske plan is de laatste, destructieve druppel in de emmer van de ondergang die zij onherroepelijk tegemoet gaan, zonder dat ze er letterlijk en figuurlijk erg in hebben. Beiden hebben het hart op de juiste plek, maar aan het zicht mankeert wel wat. Ze raken allengs verblind door hun eigen enthousiasme, vragen met hun daden de aandacht en hitsen zichzelf steeds verder op.

‘Om zo genegeerd te worden, uit desinteresse of gêne, dat was hem om het even, terwijl hij toch uit alle macht in het rond bleef boniseren en om aandacht vroeg, het wond hem steeds meer op, hij kon er niet meer mee ophouden, wilde het gevoel van zalig wegzakken alleen nog maar versterken […].’

Maar voordat de langzaam meer crescendo gaande ontwikkeling uitbarst in die niet te ontwijken ontknoping, trakteert – want een traktatie is het – Rosenboom de lezer op een fors aantal hoofdstukken die duidelijk moet maken hoe beide heren zo blind kunnen zijn. Te blind om te zien dat ze in al hun enthousiasme om de hoge heren in hun omgeving naar de loef te steken, ze zichzelf voorbij rennen en ermee een eigen gegraven graf in duikelen. En behalve voor karakterontwikkelingen neemt Rosenboom ook ruim de tijd voor sfeer- en situatieschetsen die het eind 19de eeuwse decor moeten laten leven. Met succes. Hier kan geen rijk geïllustreerd en goed geschreven geschiedenisboek tegenop. (Rosenboom heeft ook enig historisch onderzoek verricht. Zo is het verhaal geïnspireerd op een biografie van een Hoogeveense apotheker Radijs. En ook het huis van Vedder is nu nog te zien in de gevel van het Amsterdamse Victoria Hotel.) En dat komt in de eerste plaats door zijn schrijfstijl. Het woordgebruik is zo gekozen dat het niet zou misstaan in een boek uit die tijd, maar zonder dat het hindernissen voor de lezer oplevert. En alleen die liederlijke zinnen waar Vedder en Anijs zich van bedienen en die er door hun hoofden spoken, maken hun zelfdestructieve handelingen geloofwaardig en aangrijpend, zo niet wurgend. Het liefst wil je beiden toeschreeuwen om tot inzicht te komen. Plaatsvervangende schaamte speelt op. Je leest met je handen voor de ogen, turend door het kleine spleetje tussen wijs- en middelvinger…hij zal toch niet… jawel, er is geen ontkomen aan.

Maar, en dat is het enige wat er op dit werk aan te merken zal zijn, soms kan het wat naar het karikaturale neigen. Dan gaat Rosenboom net die stap te ver met het beschrijven van hun redeneringen en handelingen, alsof hij er op dat moment te veel plezier in had om deze twee meelijwekkende personages neer te zetten om nog aan de geloofwaardigheid te kunnen denken. De kern van het probleem is dan dat de enorme gedetailleerdheid omslaat in een te veel uitspellen van wat er gebeurt. De verbeelding is weg, de lezer leest Rosenboom op overvolle toeren en niet meer zijn of haar eigen interpretatie van het verhaal.

Maar de munt met de twee kanten – de rijke gedetailleerdheid en het te veel uitspellen – valt bijna altijd met de juiste kant naar boven. En, om op mijn eerder gemaakte compliment terug te komen, daaruit blijkt hoe geniaal de schrijfstijl en daarmee dit boek is. Want de regel dat in het boek waarin niet alles wordt uitgespeld de fantasie hoogtij viert, wordt hier verworpen. Hoewel alles tot in detail wordt uitgewerkt wint de verbeelding het toch van de woorden. Rosenboom weet met zijn precieze pen de fantasie van de lezer als het ware op te rekken. Rosenboom neemt de lezer aan de hand mee tot aan de grenzen van zijn of haar fantasie, en geeft ze dan de mogelijkheid een stadium verder te gaan, want ook daarna blijft er genoeg voor de verbeelding over waardoor het heerlijk ondergaan is.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: