"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Quadriga. Een eindspel

Dinsdag, 2 november, 2010

Geschreven door: F Springer
Artikel door: Johan Bordewijk

Een larmoyante liefde in ijskoude tijden

Achter het pseudoniem F. Springer gaat C.J. Schneider schuil, de voormalige ambassadeur in de DDR. Met Quadriga. Een eindspel heeft hij, zoals hij aangaf in de Volkskrant van 16 oktober, zijn ervaringen in het Oost-Berlijn van voor de Wende willen schetsen. De harde, ijskoude sfeer van afluisteren – ‘Feind hört mit’ –, de kadaverdiscipline, het wantrouwen, hij weet het goed op te roepen. Daarnaast laat hij, in de nadagen van het paranoïde regime, een verzengende liefde ontstaan die de werkelijke kern van het boek vormt.

De knorrige journalist Robert Somers bezoekt in 1987 Oost-Berlijn op uitnodiging van de communistische regering. Bij gebrek aan betere tijdsbesteding – hij is een vereenzaamde weduwnaar – maar met frisse tegenzin, vertrekt hij. Aangekomen in Berlijn raakt hij danig onder de indruk van Frau Monika Rittner, de Stasi-gids die hem iedere dag door een vol programma van bezoeken aan modelfabrieken en Genossen zal sleuren. Bij de Brandenburger Tor wordt Robert door de bliksem getroffen.

‘Ik zie opeens dat ik naast de mooiste vrouw loop – de mooiste vrouw die ik ooit gezien heb. Dat denk je dan, dat denk je dan – de mooiste vrouw, jawel, dat denk je dan. In een stripverhaal zou nu boven mijn hoofd een wolkje moeten verschijnen met daarin de enige tekst die mijn gevoel op dit ogenblik bij benadering zou omschrijven: “XO!?YZ!SL##!”’

Frau Monika is niet alleen mooi, zij is vrouw die vanaf dat moment iedere seconde van het leven van Robert beheerst. Vanaf dat moment is zijn bezoek een ‘ordinair geval van “cherchez la femme”’. Robert moet en zal haar veroveren. Hij, die meende verder alleen door het leven te gaan, heeft Haar gevonden. Monika, de Ene! Zij houdt hem op afstand, maar is niet ongevoelig voor zijn aandacht. Bij een tweede bezoek aan Oost-Duitsland in hetzelfde jaar, aan de Messe in Leipzig, geeft ze toe. Ze beleven een onvergetelijke nacht, maar daarna trekt zij zich terug in de partijhiërarchie. Verdoofd en ontdaan keert Robert terug naar Nederland. Twee jaar later probeert hij haar mee te nemen. Ze weigert en verdwijnt opnieuw, dit keer in de feestende massa bij de vallende Muur en dit keer voorgoed.

Schrijven Magazine

Aan het begin van het boek treft de lezer Robert aan als hij in 1998, negen jaar na de val van de Muur, een sentimental journey onderneemt naar Berlijn. Uiteraard in de hoop Monika te vinden. Bouwstenen van het verhaal zijn de flashbacks van Roberts aan zijn twee eerdere bezoeken. In die herinneringen laat Springer vanaf het begin de woekerende liefde voor Monika doorschemeren. Hij onthult genoeg om de lezer Roberts wanhoop en misère tot in ieder vezel te laten voelen, hij verbergt genoeg om het raadsel in stand te houden – wat is er precies gebeurd?

Tijdens een concert ‘keek ze mij ook nog plotseling van opzij aan, een beetje bruusk, en een wenkbrauw vragend, lieflijk vragend, opgetrokken. Ach Monika […], ik liebe dich’. Maar direct daarna: ‘Wat een dronkenmansgelul.’ Even later verzamelt hij moed en schuift hij een liefdesbrief onder de deur van haar hotelkamer door. Maar direct is er twijfel: ‘Reddeloos diep gevallen voor de eerste de beste communistische toeristengids.’ Wie ooit een heftige liefde heeft meegemaakt weet hoe miserabel de arme Robert zich voelt.

F. Springer tilt het verhaal echter boven het particuliere niveau van een puberale liefde uit, door de hoofdpersoon zijn eigen gevoelens te laten spiegelen aan een tweetal heftige en hopeloze liefdes uit de literatuur. Allereerst vergelijkt Robert zijn Monika met Lika, de jeugdliefde van Ivan Boenin over wie deze hartverscheurend schrijft. Daarnaast piekert Robert over Von Kleist die met zijn geliefde zelfmoord pleegde aan de Wannsee in Berlijn. Waar deze twee liefdes ellendig eindigen biedt F. Springer de lezer van Quadriga hoop. Springer eindigt met een citaat uit de Camera Obscura ‘Cetera desunt’, ofwel ‘de rest ontbreekt’. Als er, ben je geneigd te denken, na de Wende nieuw en welvarend leven is gekomen in Berlijn, dan kan de liefde van Robert en Monika toch ook weer opbloeien. Daar verlaat Springer de lezer en moet hij alleen verder.

Door de stortvloed van herinneringen en herhalingen van de gevoelens van Robert wekt Springer tegen het decor van een ineenstortend Oost-Duitsland een allesoverheersende liefde tot leven. Berlijn is slechts het decor en daarmee is het boek niet een portret van de Duitse stad op het historisch moment van de Wende geworden. Het geslinger van de hoofdpersoon tussen hoop en wanhoop overschaduwt alles, ook deze cruciale episode van de geschiedenis. De liefde komt tot leven, de stad blijft dood. Maar is het juist niet passend bij een verzengende liefde dat de scherpe blik zoek is? Dit is een prachtig liefdesverhaal, dat de lezer uitnodigt om zich te laten meeslepen.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Met stille trom

Quadriga. Een eindspel

Sterremeer. Een romance

Teheran. Een zwanezang

Bangkok, Een elegie