"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Raadselvader

Woensdag, 2 mei, 2018

Geschreven door: Jolande Withuis
Artikel door: Jos Palm

Levenslang in staat van paraatheid

Opgroeien in een communistische gezinskooi betekent averij oplopen, zo blijkt uit het boek van Jolande Withuis over haar jeugd. Toch is het geen klaagboek en valt ze haar vader niet af.

[Recensie] Om te begrijpen wat communisme met het hart doet, moet je bij Gerard Reve zijn. Communisten hadden een stoerheidssyndroom, dat kon je zien aan hun karpatenkop, die oom Paul, de Madurodam-Stalin van de CPN die bij de Reves over de vloer kwam, als geen ander kenmerkte. Communisten ontwikkelden gevoelsarmoede om niet gestoord te worden in hun historische proletarische opdracht, en communisten meden de wereld die ze wilden veranderen (ze deden nooit mee aan koninginnendag of aan kerstmis, zodat kleine Gerard in z’n schuurtje met dennentakjes en kaarsstompjes z’n eenzame kerst vierde, zo lezen we in Moeder en zoon).

Communisten, kortom, leefden in een zelfvoldaan isolement, net als overigens zwaar gereformeerden, bevlogen nationaal-socialisten en katholieken. Ze waren uitzonderlijk, maar geen uitzondering. Behalve uit gewone gezinnen bestond Nederland tot diep in de jaren zestig uit een verzameling fundamentalistische huishoudens, en wie in zo’n gezinskooi opgroeide, kan de rest van zijn leven op zoek naar de krassen op de ziel. Je ouders kookten je pap en smeerden je boterham, maar baden ook buitenissige gebeden of liepen mee in rare optochten, al dan niet met gebalde vuist. Hun geluk viel samen met het programma van de paus, de dominee of de partijleider. Hun geluk was ook jouw kindergeluk om als volwassene later te ontdekken dat je in al die gelukzaligheid een stoornis had opgelopen.
Over die averij is vrij veel geschreven. Door NSB-kinderen, door calvinistisch en hier en daar door rooms getroffenen. En nu is er dan de non-fictieve pendant van Reves literaire psychogram van een communistische jeugd, getiteld, Raadselvader, geschreven door Jolande Withuis. Het is ongebruikelijk voor het genre, geen klaagboek, het is, zoals het communisten en kennelijk ook uitgetreden communisten als de schrijfster betaamt, een ferm boek en vooral ook liefdevol, aftastend en speurend, want dat is vanaf het begin duidelijk, de schrijfster wil haar vader niet laten vallen, maar vinden.

Schaken

Raadselvader schetst een beeld van Berry Withuis, zijn vrouw en gezin. Withuis komt uit een gereformeerde Zutphense familie, had een verzetsrol in de oorlog (wat precies, kon de schrijfster niet achterhalen), wordt communist, werkt een tijd voor het partijblad De Waarheid en erft van zijn vader een algemeen menselijke hobby, namelijk schaken (zijn lijntje naar het gewone leven, waarmee hij de tweede helft van zijn bestaan als passief belijdend communist met schrijven over schaken de kost verdient).

Yoga Magazine

De rode draad in het boek is dat het noch thuis noch op straat knus wil worden voor het communistische gezin Withuis. Eerst maar de straat: de gevolgen van de Watersnoodramp van 1953 hadden volgens de communisten voorkomen kunnen worden als niet “zoveel geld was verspild aan de koloniale oorlogen”; de Rosenbergs, het in 1953 terechtgestelde Amerikaanse echtpaar dat atoomgeheimen verraadde aan de Sovjet-Unie, waren rode martelaren; en de Hongaarse Opstand uit 1956 was “een contrarevolutie”.

Zo maakte je geen vrienden in naoorlogs Nederland. “Ik was vijf en wist: wij zijn de vijand”, schrijft Withuis. En later, als CPN-lid, constateert ze dat ze zich schaamde “als ze aardig was tegen mensen die geen partijgenoot waren”. Het wantrouwen was evenzeer het werk van de partij die er een geïnterneerde kwaliteit van maakte als van de buitenwacht. Communisten leefden in geprolongeerde oorlogstijd, net als NSB-families, zo blijkt uit dit boek dat evenzeer een persoonlijke als een koude-oorlogsgeschiedenis is.

En dan thuis. De hond werd geknuffeld, verder niemand. Op het dressoir geen privékiekjes, doorsneefamiliefotootjes in zilveren lijstjes. Emotioneel vertoon was aanstellerij, een bourgeoisie-luxe. “Iets voelen was geen begrip dat ik kende”, schrijft Withuis. Relaties ging je met de mensheid aan, niet met mensen, zelfs niet als zo’n mens toevallig je eigen dochter was, dat was de stelregel waar haar vader en moeder naar leefden.

Toch proef je uit alles dat Berry Withuis allesbehalve gevoelsarm was. Het kon er alleen, dubbel belast als hij was met een calvinistisch en communistisch slot op het hart, niet enigszins normaal uit komen. Desondanks blijft Jolande zoeken naar zoiets als een levensechte vader. En dat is een lastige exercitie. De tweede natuur van vaders uit fundamentalistische families was nu eenmaal zich te verbergen.

Mijn roomse vader was het meest zichzelf in de schuilplaats van zijn hemelgeloof, de favoriete verstopplek van vader Withuis was de klassenstrijd. Het probleem van hun kinderen, opgegroeid in de jaren zestig van zelfontplooiing, was dat ze geen geïdeologiseerde, maar geïndividualiseerde vaders wensten. Zulks leidde vaak tot kortsluitingen, pogingen om de vader achter het behang van zijn geloof of ideologie vandaan te halen, om ook eens iets te horen over je rapport, jurk of je opstel.

Spaarzame snippers

Jolande Withuis is, zo blijkt uit haar boek, daar amper aan toegekomen. Ze moest het doen met spaarzame snippers persoonlijke ouderlijke waardering. En ook al schrijft ze eerlijk en af en toe ongenadig over haar vader, hij blijft een held, op een lagere sokkel dan vroeger weliswaar, maar toch een held. Ze beschrijft haar paniekaanvallen als puber, haar onvermogen om een meisje te zijn dat graag iets meisjesachtigs draagt en blijkt eigenlijk alleen in Zutphen bij de gereformeerde tante Juut gewoon te kunnen zijn – “hier aaiden vreemde mensen mij, een kleine Withuis, zomaar over de bol”.

Maar wat precies de aandoening is die ze heeft opgedaan, komen we niet te weten, en wellicht is het haar zelf ook niet helemaal duidelijk. Wars van slachtofferschap schrijft ze dat ze als kind voelt dat “onze ouders allereerst voor hun goede zaak zouden kiezen en niet voor ons”, dat ze als geloofsgetrouwe kleuter “braaf oefende op tekenen van hamer en sikkels”, en dat ze niet op het idee kwam naar de begrafenis van een overleden klasgenootje te gaan, omdat zo’n uitvaart burgerlijk was volgens haar vader. Ze is loyaal en flink, als schrijfster en als dochter, tot in de dood.

De dag voor de nacht dat haar vader sterft, zoekt zij hem op. Ze luistert aangedaan naar zijn laatste woorden, een kleine communistische geloofsbelijdenis, zegt “Dag pa, ik ga” en loopt de trap af. Ze had altijd geleerd sterk te zijn, het bestaan vereiste nou eenmaal een permanente staat van paraatheid had haar vader haar een levenslang voorgehouden. Die erfenis moet haar hebben getekend. Dit boek getuigt daarvan op indrukwekkende wijze, door de flinkheid heen.


Laat hier je reactie achter:

1 reactie op “Raadselvader

  1. Dit boek werd mij aanbevolen, door een toevallige ontmoeting. Thuis werd de Waarheid gelezen, dus men kon nooit een ambtenaar worden. Mijn vader is in 1955 overleden, was wellicht een goed mens, ik heb mijn bedenkingen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: