"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Rauw & alsof

Vrijdag, 24 april, 2020

Geschreven door: Valerie Tack
Artikel door: Jan Stoel

Zit er een beest in Vogel?

[Recensie] Drie maanden geleden krabbelde ze op een briefje haar telefoonnummer. Nu vindt ze het terug in de portefeuille van de man die ze net met zes messteken om het leven heeft gebracht. “Er zit in een beest in me.” Vogel pleegt een moord met voorbedachten rade. Ze draagt al heel lang een mes bij zich en weet wat ze gaat doen.

“Ik breek en ondertussen scheur ik het papiertje in stukken langs de vouwlijnen. Om niet nog meer te breken.” Deze zin staat op de tweede pagina van Rauw & alsof, de debuutroman van Valerie Tack (1981) en is een sleutelzin. De zin heeft alles te maken met het hoofdpersonage: een jonge vrouw, zonder naam, maar die door haar vader ‘duivelskind’, door haar moeder ‘zondagskind’ en door de man die ze vermoordt ‘Vogel’ genoemd wordt.  In deze roman gaat het niet om wie de moord heeft gepleegd, maar gaat het om het waarom. De auteur daalt daartoe af in de diepste psyche van het getormenteerde hoofdpersonage. Waarom is ze zo?

De vorm van Rauw & alsof is origineel. In de eerste scène vindt de moord plaats en vervolgens ontwikkelt het verhaal zich in omgekeerde chronologie. In die eerste verhaallijn volgen we Vogel tot het moment van de eerste kennismaking met haar ‘geliefde’.  In de tweede verhaallijn die organisch met de eerste vervlochten is volgen we de protagonist vanaf haar jeugd en hoe haar persoonlijkheid zich ontwikkelt. Ieder hoofdstuk begint met een paar zinnen die de kern van het hoofdstuk aangeven. De twee verhaallijnen worden verbonden door een icoontje van een dia.

“Er zijn die beelden. Altijd maar die beelden, dat wat we herinneringen noemen. Als dia’s – klik, klik, klik – roteren ze in mijn hoofd. Steeds maar weer datzelfde rondje. (…) Als kogels zijn ze. Genadeloos. Ze dringen je hoofd binnen, je hart en je buik. Ik bevind me op het puntje van een denkbeeldige stoel, want ik weet nooit wat komen zal.”

Boekenkrant

De zinnen hameren je tegemoet.

Het meisje, dat geen naam heeft waardoor Tack het particuliere ontstijgt, woont op een boerderij met haar ouders en een broertje. Vader regeert met ijzeren hand, is alcoholist en mishandelt zijn vrouw voor het minste of geringste. Eenmaal dreigt vader de dochter te slaan, maar hij houdt zich in. Het leidt tot observaties als “de hand waarmee hij moeder slaat en mij nu leert fietsen.” Ze is kwaad op haar vader omdat die zich niet kan beheersen en op haar moeder die zich niet verzet. Maar er is meer aan de hand. Ze begrijpt niet waarom vader soms zo lief is en soms zo ontzettend gemeen.  Zo is er een boomhut waar vader nooit komt. Is daar in zijn jeugd iets gebeurd? “Over wat uit het verleden zijn we ooit echt zeker? Over het goede of over het slechte? Het goede vervaagt, lost op, laat amper sporen na, terwijl het slechte diepe groeven slijpt.” Die spanning zindert door het hele verhaal.

Het meisje gaat in de stad studeren en krijgt dan een affaire. Ze wordt gedumpt en het enige wat ze als herinnering bewaart is een kopje, ‘zijn kopje’ waar ze ’s morgens voordat ze de deur uitging haastig koffiedronk. De affaires met mannen en vrouwen rijgen zich aaneen. Het is rauw, ze doet alsof ze verliefd is en ze neemt steeds een koffiekopje mee naar huis: haar trofee, waarvan ze er drieënveertig in haar pronkkast heeft staan. “Koffie is het enige dat ons bindt.” Een enkel kopje is gebroken en weer gelijmd. Ze voelt zich eenzaam. Slechts in één geval is er geen sprake van seks in de relatie. Een wat oudere man ziet dat ze ongelukkig is, neemt haar in huis en toont de gevoelens die hij heeft voor zijn overleden vrouw. En dan ontmoet ze een man, die haar totaal wil bezitten, die haar ‘Vogel’ noemt. “Hij kraakte mijn hoofd open, zette er zich als een teek in vast, die eerste keer al toen ik hem zag (….). Hij eigende zich elke bloedbaan, elke vezel, elke cel van me toe, tot er niets nog van mij was en alles van hem.”

Pas in het laatste hoofdstuk valt alles op zijn plek en komt het inzicht. Dan snap je ook de cover en de achterflap.

Tack is een echte verteller. Hoe ‘Vogel’ eruitziet is nergens te lezen, maar door de omstandigheden te beschrijven ga je in je hoofd een beeld van haar vormen. En dat geldt voor het hele verhaal. Het geeft ruimte, zet je aan tot nadenken. Ze schrijft in korte, heldere hoofdstukken, maar dwingt de lezer na te denken over de details. Zo verbrandt Vogel thuis de spullen die ze van haar geliefde, de man die ze vermoord heeft. In haar jeugd sleept vader het afval mee dat hij wil verbranden. Hij doet aan haar voor hoe je spullen verbrandt. De auteur gebruikt regelmatig herhaling: “Ik wil niet dat hij naar me kijkt. Dat hij echt naar me kijkt. Dat hij me ziet. Doorziet.”  Daarmee bouwt ze een gedachte op, maar ontstaat ook een mooi ritme in de ontwikkeling van die overpeinzing. “Ik was mezelf niet. Ik ben mezelf niet. Ik ben al dagenlang mezelf niet. Kun je dat wel: jezelf niet zijn? Want wie ben je dan?”

Valerie Tack snijdt een aantal thema’s aan: de invloed van je jeugd op je verdere leven, de positie van de vrouw, eenzaamheid, omgaan met verdriet, kun je je verleden achter je laten, zoeken naar houvast in je leven. Razend knap zit het boek in elkaar: spanning, het wisselen van perspectief (alwetend én ik-perspectief), het wisselen van tijd en ruimte, het spelen met de chronologie. Alles is zorgvuldig ‘gecomponeerd’ en nergens wringt het. Het uitdiepen van het hoofdpersonage is bijzonder. Je wordt tot in het diepste ‘zwart’ meegetrokken, in het proces van loutering dat ‘Vogel’ doormaakt. “Klappen krijgen werkt louterend,” zegt Vogel. En is Vogel eigenlijk wel een beest? Een verbluffend goed debuut!

Eerder verschenen op Hebban