"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Rolling Stones 50 jaar

Vrijdag, 10 augustus, 2012

Geschreven door: Keith Richards
Artikel door: Bertram Mourits

Nog altijd de beste kroegband aller tijden

[Recensie] Fijne, nutteloze details, anekdotes, commentaren, een berg foto’s – fans van The Rolling Stones kunnen zich vergapen aan een onverbiddelijk succesverhaal.

In 2006 maakte Martin Scorsese voor de tweede keer de ultieme concertfilm. Het was dertig jaar na zijn eerste, The Last Waltz (over The Band) en het recept voor Shine a Light was vergelijkbaar. Beelden uit de kleedkamer, losse interviews, een camera die over de schouders van de muzikanten meekijkt bij de voorbereidingen. Maar de nadruk ligt op een fantastisch gefilmd concert, van The Rolling Stones.

Er is een opvallend verschil met The Last Waltz: terwijl die film een volmaakt op elkaar ingespeelde The Band toont, een warm bad van muzikale perfectie waarin de vele gastmuzikanten zich meteen thuis voelen, maken The Stones er een potje van. Er lopen op deze wereld waarschijnlijk duizenden coverbandjes rond die ‘Satisfaction’ strakker inzetten dan Keith Richards die avond. En je vraagt je af waarom Ron Wood achter een pedal steelgitaar gaat zitten, want wat speelt hij vals in ‘Far Away Eyes’. En dat alles wordt genadeloos geregistreerd door talrijke camera’s, en in een glorieuze geluidskwaliteit.

Misschien is juist dit wel het geheim van The Rolling Stones: dat ze na vijftig jaar optreden nog steeds klinken als een kroegband, dat ze na al die tijd nog bezig zijn hun eigen liedjes te leren kennen, en dat het vuur en het plezier van het begin er ook op het poenerigste podium vanaf spatten.

Boekenkrant

Dat is ook het beeld dat de heren in Rolling Stones 50 jaar willen laten zien. Een fotoboek met bijschriften, dat de sfeer ademt van een jubileumboek bij een vijftigjarig huwelijk. De heren zijn bij elkaar gaan zitten om de bijschriften te maken bij een imposante stapel foto’s en het moest leuk worden.

Er is niet veel ruimte voor ironie, en het verhaal is simpel: dit is het onverbiddelijke succesverhaal van een echte band die in al die jaren eigenlijk niet echt is veranderd, behalve dat de podia wat groter zijn geworden en de optredens wat langer duren dan in de jaren zestig, toen de stoeltjes nogal eens na een half uur door de lucht vlogen. Alleen is er sinds de jaren zestig natuurlijk wel iets meer veranderd dan de hoeveelheid bezoekers bij een optreden.

Oprichter Brian Jones wordt in 1969 uit de band gegooid en overlijdt korte tijd later. Opvolger Mick Taylor houdt het maar een paar jaar vol. Hij had grote indruk gemaakt op Mick Jagger, die zo enthousiast is over het gitaarwerk van Taylor tijdens de tournee van 1973, dat je meteen op zoek gaat naar de opnames (te vinden op The Brussels Affair, inderdaad erg goed). Keith is iets koeler: Taylor was een ‘koude kikker’ en Wood doet tenminste niet aan ‘virtuoze gebakken lucht’.

Een grote verrassing was ook dat bassist van het eerste uur Bill Wyman er na dertig jaar opeens mee ophield. Nemen de overblijvers het hem kwalijk? Hoewel hij heeft meegespeeld op alle belangrijke platen, wordt hij minder vaak genoemd dan ‘zesde bandlid’ Ian Stewart en was hij ook niet uitgenodigd mee te doen met het maken van bijschriften.

Nieuwe bassist Darryl Jones hoort er ook niet écht bij en zijn naam komt in het boek maar één keer voor. Maar ze houden de stemming erin: Mick vindt alles ‘echt fantastisch’, Keith houdt zich een beetje op de achtergrond en Wood ontpopt zich als de fan wiens droom in vervulling gaat. ‘Ik zwierf wat langs het veld terwijl ik probeerde te bedenken hoe ik in deze band kon komen,’ mijmert hij naar aanleiding van de foto’s van een Hyde Park-concert.

Verreweg het leukste commentaar komt van Charlie Watts; de spot druipt er vanaf bij de inleidende woorden: ‘wat mij tijdens het samenstellen van dit boek zo verraste, was dat The Daily Mirror ons zo vaak heeft gefotografeerd, en bovenal dat ze die foto’s nog hebben bewaard ook; dat doet me echt plezier’.

Ook komt hij met fijne nutteloze details als: ‘Het linker bekken dat je op deze foto ziet, gebruik ik nog steeds, maar niet bij de Stones. Daar is de klank te subtiel voor. Ik gebruik hem als ik met mijn jazzband speel.’ En dat hij niet erg dol was op de pogingen van zijn bandje om zich aan te sluiten bij avant-gardistische kunst, moge blijken uit deze omschrijving van hun project Rock and Roll Circus uit 1968: ‘Wat me altijd is bijgebleven, is het moment waarop Yoko Ono uit een zwarte zak kruipt, waarin ze op het podium heeft liggen kronkelen, om daarna, in een van haar nummers, een enorme partij te krijsen en jammeren.’

Zoals je op een vijftigjarig huwelijksfeest niet hoeft te verwachten dat de speeches een volkomen eerlijk beeld van het huwelijk geven, hoef je van dit boek niet verwachten dat het in de buurt komt van een echte monografie. Dat hoeft ook niet, schandaalbiografieën zijn er genoeg, Keith heeft met zijn geweldig leuke autobiografie Life de stemming al voldoende bedorven met zijn denigrerende commentaar op Jagger. Dit boek is een feestje en je krijgt er zin in om naar de muziek te gaan luisteren.

Zo kun je lang kijken naar de concertposters: de Rolling Stones speelden met The Yardbirds maar ook met Frankenstein and the Monsters. In 1963 stonden ze een stuk kleiner op de poster dan Brian Poole & The Tremeloes en ze speelden ooit met James Brown, maar ook in het voorprogramma van Cyril Davies R&B All Stars. Dat zijn aangename details.

De publiciteitsfoto’s geven een mooi tijdsbeeld, je wordt melancholiek van de beelden van festivalterreinen en zalen, en bovendien getuigt het boek van een zinloze drang naar volledigheid die de echte liefhebber kenmerkt: twee pagina’s met vijftien identieke concertkaartjes voor één tournee, waarop steeds alleen de naam van de zaal verandert.

Ook is het mooi om te zien dat de trouwe VOX-versterker in het Kurhaus op een mooi stoeltje staat, blijkbaar was het rekje zoekgeraakt in de chaos. Het is dan ook volkomen terecht dat de eerste tien jaar ruim de helft van het boek beslaan.

Daarna komen de optredens waarbij de bezoekers in de tienduizenden geteld worden, de podia steeds groter en rijker gedecoreerd, de kleren buitenissiger (vooral die van Mick Jagger), de posters steeds meer opgeblazen.

Maar wat blijft is de onverstoorbare drummer met de ironische blik, en twee jongetjes met gitaren, die elkaar bijna verliefd aankijken wanneer ze hun liedjes spelen. Onweerstaanbaar, zelfs voor Bill Wyman, die twee weken terug weer met The Stones aan het repeteren scheen te zijn.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Life

Rolling Stones 50 jaar