"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Romanschrijver van beroep

Vrijdag, 18 januari, 2019

Geschreven door: Haruki Murakami
Artikel door: Marnix Verplancke

Over het schrijverschap van Haruki Murakami

Deze maand werd Haruki Murakami zeventig. Wie is de man achter de gigantische oplages waarin romans als 1Q84 of De moord op Commendatore over de toonbanken zijn gegaan? Een eersteklas puritein, zo blijkt, die ondanks alles niet aan zijn Japanse identiteit kan ontsnappen.

[Essay] Dat er van iedere nieuwe roman van Haruki Murakami in het Japans alleen al miljoenen exemplaren verkocht worden, waarna er nog eens een veelvoud daarvan volgen in vertaling heeft alles te maken met de literaire prijs die de schrijver in 1979 won. Een jaar eerder had hij het manuscript van Luister naar de wind ingestuurd voor de debuutprijs van het literaire tijdschrift Gunzo. Hij had er niets meer van gehoord en was het in feite al half vergeten toen hij bijna een jaar later telefoon kreeg. Hij was genomineerd voor de prijs, kreeg hij te horen, en niet veel later volgde het finale verdict, waarna de roman ook een uitgever vond. Zonder die prijs had Murakami wellicht nooit een tweede boek geschreven, en was hij dus ook nooit de meest succesrijke Japanse schrijver ooit geworden.

Dat Murakami compleet uit de lucht viel toen hij het beruchte Gunzo-telefoontje kreeg heeft er alles mee te maken dat hij in feite niet in de wieg gelegd leek om schrijver te worden. Zijn beide ouders doceerden weliswaar Japanse literatuur, maar hun zoon Haruki leek daar maar bitter weinig affiniteit mee te hebben. Op school was hij een middelmatige leerling die meer interesse had in muziek, sport en meisjes dan in studeren en als er toch iets gelezen diende te worden verkoos hij de grote oude Russen en de blitse nieuwe Amerikanen boven de verheven klassieke Japanners. Toen hij op zijn achttiende een universitaire studierichting diende te kiezen, ging zijn voorkeur uit naar film en theater. In plaats van vier deed hij er trouwens zeven jaar over om die studie tot een goed einde te brengen, tekent hij in de essaybundel Romanschrijver van beroep op, wat hij deels wijt aan het studentenoproer dat de eerbiedwaardige Tokiose Waseda-universiteit toen in de ban hield, maar ook aan zichzelf. Liever dan studeren luisterde hij naar jazz, en eens zijn diploma op zak en getrouwd met het meisje van zijn dromen wist hij dan ook meteen wat te doen: een jazzbar openen.

Dat Murakami toch begon te schrijven had alles te maken met die andere obsessie van hem, baseball. Hij woonde regelmatig wedstrijden bij en terwijl hij naar een door de lucht klievende bal zat te kijken, overviel het idee hem dat hij een boek moest schrijven, Luister naar de wind dus, alleen wist hij niet hoe. De Japanse Literatuur met de grote L was hem immers volstrekt vreemd. Hij wou zijn roman larderen met verwijzingen naar Bob Dylan, Marvin Gaye, Lassie en Mickey Mouse en als hij aan literaire voorbeelden dacht, kwamen no-nonsense figuren als Raymond Chandler, Truman Capote en F. Scott Fitzgerald bij hem op. Hij zag daarom maar een uitweg, hij zou in het Engels schrijven en zijn boek nadien zelf naar het Japans vertalen. Het gaf zijn tekst een raar, mysterieus aura dat bijzonder on-Japans aandeed en dat, eens het boek gepubliceerd menig klassiek recensent de kast op joeg. “Waar gaat het met de wereld naartoe als zelfs dit gepruts bekroond wordt met een prijs,” schreef een van hen zelfs onomwonden in de krant. Murakami haalt deze oprisping aan, en merkt er fijntjes bij op dat de man gelukkig al lang dood is.

Boekenkrant

Maar dat neemt niet weg dat Murakami al zijn hele leven en carrière lang een bijzonder moeilijke relatie heeft met zijn afkomst. Hij is de schrijver bij uitstek die met zijn soms magisch-realistische of ronduit krankzinnige en van de ingehouden erotiek stijf staande romanplots de wereld getoond heeft dat Japan meer is dan het land van de bureaucratie en de saaie in de lijn lopende burgers. Veel dank heeft hij daar echter nooit voor mogen ontvangen, in tegendeel zelfs. Een sant in eigen land is hij nooit geweest. Wanneer hij een breed uitgesponnen boek schrijft als 1Q84 zegt men dat het half zo lang ook wel goed geweest zou zijn. Wanneer hij de keer daarop een korte roman op papier zet, reageert de kritiek dat hij duidelijk zijn energie kwijt is. “In feite krijg ik al zo’n vijfentwintig jaar hetzelfde te horen,” schrijft hij, “Murakami heeft zijn tijd gehad. Het is over.” En dat allemaal omdat hij met zijn eenvoudige rechttoe-rechtaanstijl nog steeds niet als Japans ervaren wordt. Door de literaire kritiek althans, want zijn lezers kijken steevast maanden voor de publicatiedatum al uit naar een nieuw boek van hem. Wereldwijd leest vijf procent van de bevolking, schrijft hij, en het is voor hen dat ik iedere dag gezwind het bed uit spring, en niet voor die sikkeneurige recensenten die mijn werk niet kunnen pruimen. En om hen nog eens extra te jennen citeert hij een regel die Ricky Nelson zingt in ‘Garden Party’: “You see, ya cant’ please everyone, so ya got to please yourself.”

Dat Murakami iedere dag gezwind het bed uit springt is waar. De man onderwerpt zichzelf aan zo’n strak werkschema dat van een echt leven in feite nog maar amper sprake is, en in die zin is hij voor ons westerlingen dan weer heel erg Japans, als was hij een zen-monnik. Al dertig jaar wordt Murakami om vier uur ’s ochtends vanzelf wakker. Hij gaat dan meteen aan zijn schrijftafel zitten om tien pagina’s te schrijven, wat hem tussen de vijf en de zes uur kost. Na deze geestelijke inspanning heeft hij nood aan lichamelijke. Dus gaat hij urenlang hardlopen en zwemmen. De derde steen in zijn tempel der concentratie is een gezonde voeding, met veel vis en verse groenten. Geen vettige hamburgers dus voor deze man die zo gek is op de Amerikaanse cultuur. Om negen uur ’s avonds gaat hij slapen. Contact met anderen heeft hij amper omdat dit zijn geestelijk evenwicht verstoort. In het begin van zijn carrière trok hij daarom naar Europa om zijn boeken te schrijven, later naar de V.S. Norwegian Wood schreef hij bijvoorbeeld grotendeels in Griekenland, De opwindvogelkronieken in Boston en New Jersey. Ook al bewondert hij schrijvers als F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway die van hun losbandige, flamboyante leven een uithangbord maakten voor hun boeken, zelf heeft hij meer met Franz Kafka en Anthony Trollope, bekent hij. De eerste ging door het leven als een onopvallende werknemer van een verzekeringsmaatschappij, terwijl de tweede zijn boeken schreef na het volbrengen van zijn dagtaak bij de Britse post, waar hij trouwens verantwoordelijk was voor het invoeren van de bekende rode brievenbussen.

Vakantie neemt Murakami nadat hij een manuscript heeft afgewerkt, maar nooit lang. Na het laatste punt gezet te hebben achter de laatste zin, rust hij een week. Dan herschrijft hij alles, waarbij soms hele hoofdstukken geschrapt worden. Zo kortwiekte hij De opwindvogelkronieken met een volledig deel dat nadien de roman Ten zuiden van de grens werd. Daarna rust hij weer een week en herbegint hij met herschrijven, en dat gaat zo nog een paar keer door, tot hij, zoals zijn grote voorbeeld Raymond Carver zei, het gevoel heeft dat iedere nieuwe wijziging een verslechtering zou zijn. Pas dan is het tijd om het manuscript een maandje te laten ‘besterven’ en gunt Murakami zichzelf een vakantie. Dit rijpen vindt hij onontbeerlijk. Het verschil tussen een gerijpt en een ongerijpt boek vergelijkt hij met baden in een onsen, een traditionele Japanse warmwaterbron en een bad bij je thuis. Zelfs al heeft het water in zo’n onsen misschien een lagere temperatuur dan dat in je bad, toch zal het je tot in het diepste van je lichaam opwarmen, schrijft hij, terwijl je meteen weer afkoelt wanneer je thuis uit je lekker warme bad stapt.

Door een journalist van de New York Times gevraagd naar zijn eerste herinnering antwoordde Murakami een paar jaar geleden dat die dateerde van toen hij drie was. Zonder dat zijn ouders het merkten was hij de voordeur uitgestapt. Hij stak de straat over, viel in de beek en werd meegesleurd door het wassende water in de richting van een onderaardse pijp. Net voor hij daarin zou verdwijnen wist zijn moeder hem gelukkig uit het water te vissen, maar het dreigende donker van die betonnen koker herinnert hij zich nog levendig, antwoordde hij. Van deze ervaring een sprong maken naar wat menig hoofdpersonage uit zijn boeken meemaakt, verdwijnen in een onderaardse tunnel, ligt natuurlijk voor de hand. En dat hij in 1997 een boek wijdde aan de aanslagen die de Aum Shinrikyo-sekte pleegde in de Tokiose metro, is in dat licht ook begrijpelijk. Veel gedetailleerder dan deze existentiële angst is de autobiografische inbreng van Murakami in zijn boeken echter niet. Hij gaat liever op zoek naar de mysterieuze en contra-intuïtieve gebeurtenissen in de wereld.

Het zou mooi zijn mocht Murakami zijn literaire carrière niet alleen kunnen beginnen, maar ook afsluiten met een prijs, en dan meer bepaald met die Nobelprijs waar al jaren sprake van is natuurlijk. Zelf blijft hij daar – zoals bij alles in feite – stoïcijns kalm bij. Hij verwijst naar Raymond Chandler die de Nobelprijs de moeite niet waard vond, en naar Nelson Algren die in 1974 de uitreiking van zijn Award of Merit Medal van de American Academy of Arts and Letters miste doordat hij in een bar in de buurt een meisje zat te versieren. Natuurlijk zou hij blij zijn met die Nobelprijs, en hij zou zelfs een mooi dankwoord uitspreken in Stockholm, wat voor een notoir kluizenaar als Murakami echt geen sinecure is, maar zou hij er een andere schrijver door worden? Wie maalt erom dat Hemingway de Nobelprijs won en Borges niet, vraagt hij zich volkomen terecht af. Dat verandert toch niets aan hun boeken?

Eerder verschenen in De Morgen

Boeken van deze Auteur:

Ten zuiden van de grens

De opwindvogelkronieken

Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld

Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld

Romanschrijver van beroep

1Q84 - De complete trilogie