"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Romantiek

Zondag, 27 mei, 2018

Geschreven door: Rüdiger Safranski
Artikel door: Maarten Doorman

Met een glas wijn in de hand het slagveld op

[Recensie] Ga toch scheep, filosofen! roept Nietzsche ergens uit en dat is wat Rüdiger Safranski in zijn onlangs [2007/red.] verschenen boek letterlijk Johann Gottfried Herder laat doen. Meteen op de eerste bladzijde steekt Herder daar in 1769 van wal om de wijde wereld te zien. Maar reeds op de rusteloze deining van de Oostzee, bij klapperende zeilen en onder hoge luchten, blijkt die wereld vooral een spiegel van het eigen innerlijk. In de eigen geest valt meer dan genoeg te beleven.

Het is een prachtig beeld voor de Sturm und Drang en voor de daarna opstekende romantiek waar dit boek over gaat. Er had nog een andere reis van Herder aan toegevoegd kunnen worden. Bijna twintig jaar later namelijk vertrekt hij in navolging van Goethe naar Italië. Dan schrijft hij aan Goethe dat die zich misschien in Duitsland nauwelijks meer thuis mag voelen, maar dat hijzelf naar Rome is gereisd “om een echte Duitser te worden.” De afstand doet hem begrijpen wie hij werkelijk is. Dit gevoel van nationale identiteit is een typisch romantisch verschijnsel, dat rond 1800 opkomt en na de inval van de legers van Napoleon tot soms bedenkelijke hoogten stijgt.

Je kunt je erover verbazen dat in de huidige debatten over culturele en nationale identiteit en de daar vaak mee geconfronteerde vrijheid van godsdienst en meningsuiting de Verlichting zo vaak wordt aangeroepen, terwijl de romantiek geheel onbesproken blijft. Want in de romantiek ontstaat een aantal hardnekkige ideeën over wie wij zijn en hoe we moeten leven, over pluralisme en het belang van de eigen cultuur, ideeën waarop de golven van de telkens opgevoerde Verlichting onophoudelijk stuk dreigen te slaan.

Alleen daarom al is Safranski’s boek fascinerend. Hij noemt romantiek “de voortzetting van de godsdienst met esthetische middelen” en betoogt dat het mis gaat, zo gauw deze romantiek politiek dreigt te worden. Het eerste deel beschrijft de grote Duitse romantici: de gebroeders Schlegel, Tieck, Wackenroder, Novalis, Hölderlin en vele anderen. De aanpak blijft hier wat schools, al stuiten we op een intelligente bespreking van de romantische ironie en soms sprankelende formuleringen, bijvoorbeeld waar Novalis de Mozart van de jonge romantiek wordt genoemd.

Boekenkrant

En het is waardevol dat Safranski de romantiek als een wereldbeeld begrijpt en niet louter als stijlperiode in de kunst- en literatuurgeschiedenis. De romantici hadden immers een ambitieus programma met filosofische pretenties. Ze probeerden, in de woorden van Ludwig Tieck, het gewone vreemd te maken. Vaak ligt er, zo meende hij, een schitterende utopie aan onze voeten, alleen zien we daar volledig overheen – alsof we slechts door een telescoop kunnen kijken. We moeten poëzie maken van de wereld, meende Friedrich Schlegel, of zoals Novalis het uitdrukte, haar romantiseren.

Dit sloot aan bij het filosofische gedachtegoed van het Duitse idealisme, dat beklemtoonde hoe wij het zelf zijn, die onze wereld en de ervaring vormgeven. De hele wereld, aldus de filosoof Fichte in een radicale uitwerking van Immanuel Kant, komt door het ik tot aanzijn: de wereld en de anderen zijn pas als niet-ik mogelijk als dat ‘ik’ er eenmaal is. Dat klinkt behoorlijk abstract en ook tijdgenoten maakten zich er wel eens vrolijk over. Toen bij relletjes studenten de ruiten bij Fichte ingooiden, schreef Goethe dat het toch wel erg onbeleefd was van die niet-ikken, om de ruiten in te gooien bij het ik dat hen pas mogelijk had gemaakt.

De laatste jaren begrijpen steeds meer historici, filosofen en kunstwetenschappers dat de romantiek het gebied van de eigen discipline ver te buiten gaat en Safranski’s boek getuigt van dit ruimere gezichtspunt voorzover hij filosofie en literatuur moeiteloos combineert. Toch besteedt hij geen enkele aandacht aan beeldende kunst en architectuur, en op Wagner na ook niet aan muziek. Dat is vreemd, omdat hij voorbeeldig uitlegt hoe belangrijk de kunsten voor de romantiek zijn. Want kunst, zo had Schiller geleerd, maakt in haar spelkarakter de mens bewust van zijn vrijheid, en die esthetische intuïtie ligt aan de hele romantiek ten grondslag.

Een dergelijke esthetisering kon trouwens behoorlijk wereldvreemd uitpakken. Zo zien we de schrijver en componist E.T.A. Hoffmann in 1813 uit een wonderlijk soort nieuwsgierigheid het slagveld van Dresden betreden met een glas wijn in de hand. Het is dezelfde tijd waarin menig geleerde zich anderzijds juist laat meeslepen door zijn maar al te concrete afkeer van de Franse bezetter. Bettina von Arnim memoreert wat lacherig hoe ze de rechtsfilosoof De Savigny in Berlijn als een bezetene met een speer door de straat ziet rennen, en ook Fichte met dolk en ijzeren schild terwijl de filoloog Wolf “een Tiroler gordel heeft volgehangen met pistolen, verschillende soorten messen en strijdbijlen …”

De hier nog zo potsierlijke oorlogszucht vormt een rode draad door het tweede deel van Safranski’s boek. Daar is hij geregeld op zoek naar momenten waarop het romantische politiek wordt en dus, in zijn perspectief, gewelddadig. Het is goed dat hij beseft dat het ‘romantische’ doorwerkt tot op de dag van vandaag, maar zijn chronologische aanpak is te simpel. Opnieuw werkt hij een rijtje denkers en kunstenaars af die met de romantiek worstelen: Heine, Wagner, Nietzsche, Thomans Mann, Ernst Jünger en Heidegger. Of hij zo greep krijgt op ‘het romantische’ is echter de vraag.

Eén lijn loopt via Wagner en het ‘dionysische’ bij Nietzsche naar Heidegger en de ‘stalen romantiek’ (Goebbels) van het nationaalsocialisme. Dat wil niet zeggen dat de nazi-ideologie louter romantisch was. Het racisme en antisemitisme stoelde net zo goed op gevulgariseerde natuurwetenschap uit de achttiende eeuw. En het succes van de nazi’s berustte op een technologische benadering van oorlog, economie en politieke propaganda die ver van het romantische denken afstond. Maar het virulente nationalisme en de ideeën over het eigen, superieure volk behoren stellig tot de romantische erfenis.

Er slingert nog een ander lijntje door het betoog van Safranski, dat van dansende jongeren, bloemenkinderen avant la lettre, en halfgare profeten, uitlopend op het magische jaar 1968. Juist hier zou Safranski de actualiteit van zijn benadering kunnen tonen, want als ergens de onuitroeibaarheid van de romantiek duidelijk wordt, is het wel in de culturele revolutie van die jaren. Denk aan de grote rol van de muziek, het drugsgebruik, de roep om vrijheid en om de terugkeer naar de natuur, de overwinning van de jeugd, het bezingen van de liefde en de leus om de verbeelding aan de macht te brengen. Met tegenzin handelt hij deze “romantiek van de allesomvattende bevrijding” echter in enkele bladzijden af. De vitaliteit en zichtbaarheid van deze romantiek zijn aan Safranski nauwelijks besteed.

Hij begrijpt de romantiek het liefst als het “stralende tijdperk van de Duitse geest”, waarvan de verbeeldingskracht nog altijd tot elke levende cultuur zou behoren. Was hier evenwel niet het klassieke probleem, dat de nazi’s van datzelfde stralende tijdperk diep onder de indruk waren, tot en met de SS-officieren die na gedane arbeid in de kampen ’s avonds naar Beethoven en Schubert luisterden?

Op de laatste bladzijden waarschuwt Safranski opnieuw voor een toenadering tussen politiek en romantiek en jaagt hij het romantische definitief terug in zijn esthetische hok. Dat is begrijpelijk wanneer je je zo op Duitsland concentreert als hij doet: de politieke geschiedenis van zijn land is een mijnenveld vol catastrofes. Maar de fixatie op de Duitse geschiedenis reduceert de romantiek, juist die veelzijdige en onwaarschijnlijk invloedrijke Duitse romantiek, tot een verschijnsel dat bedenkelijk wordt zo gauw het niet meer om de kunsten draait.

We mogen best vergeten dat Safranski zich uitsluitend op de romantici zelf richt. En ook dat hij voorbijgaat aan de enorme hoeveelheid boeken die over de romantiek geschreven is, hoewel hij enkele zinnen wijdt aan Isaiah Berlin, die zijn betoog over het gevaar van de romantiek voor de politiek van zoveel munitie had kunnen voorzien. Na al het voorwerk verbaast het echter dat hij de structurele hardnekkigheid van de romantiek zo onderschat. Bovendien is het teleurstellend, dat hij die onontkoombaarheid in het politieke domein zo gemakkelijk over het hoofd ziet. Want los nog van de romantische gedachten over culturele identiteit en pluriformiteit verdient de vaak bespotte leus van de verbeelding aan de macht juist nu weer enige aandacht.

Safranski’s geringschatting van het utopische in de romantiek past naadloos bij de hedendaagse politieke cultuur waarin idealen op weinig waardering mogen rekenen en elke utopie in beginsel verdacht is. Politici zijn in deze nieuwe eeuw verdoofd door realiteitszin en worden eerder geïnspireerd door de eigen loopbaan dan door het geloof in de betere wereld die zij vorm zouden moeten geven. De sociaaldemocraten huiveren in heel Europa voor welke visionaire gedachte dan ook en geven de publieke ruimte uit angst voor verder electoraal verlies liever prijs aan de markt. Juist door dat gebrek aan bevlogenheid neemt het wantrouwen onder kiezers en thuisblijvers toe. Zonder idealen wordt de politiek uiteindelijk pas echt onbetrouwbaar en daarom had het denken over politiek en romantiek Safranski’s boek veel urgenter kunnen maken dan hij nu heeft durven dromen.

Eerder verschenen in de Volkskrant (16 november 2007 en op Maartendoorman.nl)

Boeken van deze Auteur:

Goethe, kunstwerk van het leven

Hoeveel waarheid heeft de mens nodig?

Tijd. Hoe tijd en mens elkaar beïnvloeden