"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Serotonine

Vrijdag, 22 februari, 2019

Geschreven door: Michel Houellebecq
Artikel door: Chris Reinewald

Onliteraire litanie voor het libido

Michel Houellebecq deelt met Sérotonine doffe klappen uit

Het lezen van Houellebecq’s Sérotonine hoogstwaarschijnlijk een internationale bestseller, nog voor de Nederlandse vertaling, heeft iets snobistisch. Maar ongehinderd door vele recensies en meningen – die hij als omstreden schrijver altijd oproept – waan je je in een nog onbetreden, Franstalig niemandsland.

[Recensie] Prettig, dat actuele onliteraire Frans waarin Houellebecq altijd schrijft. Het woordenboek gaat alleen open als de schrijver/ik-figuur weer een gemene scheldnaam voor homoseksueel bezigt. Googlen helpt om boude beweringen, BF’ers (Beroemde Fransen) en Parijse locaties te beoordelen op mogelijke dubbele bodems. Houellebecq verstopt zijn gitzwarte humor namelijk in details.

Belangrijkste bevinding: volgens Wikipedia, waarvan de auteur graag de dorre teksten citeert, ontneemt het antidepressie-pilletje sérotonine echter niet het mannelijke libido – waaraan Houellebecq zijn verhaal ophangt. Het bewerkstelligt juist een vroegtijdige zaadlozing. Noem het een sardonisch gevoel voor humor.

Boekenkrant

 Zanik en Zadig

Sérotonine voelt alsof je – slow motion – een stomp in de maag krijgt. In tegenstelling tot de vorige romans Soumission, La Carte et le Territoire en Plateforme presenteert Houellebecq zijn lezers geen dystopie met voorspellingen als aanslagen, maatschappelijke chaos, vertoerismisering, verlammende Islamisering, veront-Fransing. Houellebecq’s voorspellende gaven bleken vaak angstig apocalyptisch. Nu niet.

Plaats van handeling is het hedendaagse Frankrijk. Weliswaar geen Gele Hesjes of IS’ers maar opstandige Normandische boeren die tegen Europese bedilzucht vanuit Brussel demonstreren. Dit keer lijkt de antiheld veel op Houellebecq zelf. Hoofdfiguur Florent Claude Labrouste is net als de auteur landbouwkundig ingenieur. Daardoor wordt de lezer ook getrakteerd op futloze, functionele verslagteksten over bijvoorbeeld de Amerikaanse exportpotentie van camembert (nihil!). Pesterig als altijd zanikt Houellebecq dan altijd net iets te lang door.

Leidraad van de roman is hoe Florent (46) door de bijwerking van zijn anti-depressiepilletjes met zijn libido ook zijn levenslust kwijtraakt. Aanvankelijk lijkt er weinig loos en strooit Houellebecq vilein met zijn typerende, “secondaire humor voor oplettende lezers.”

Voorbeeld: Florents laatste minnares Yuzu, een Japanse schoonheid, bezoekt hem in zijn appartement op een naturistencamping. Terwijl iedereen daar uit de kleren gaat blijft zij juist aangekleed en al binnen zitten: om haar teint mooi bleek te houden. Bij het ontbijtbuffet raakt Florent verward door de prangende blote borstjes van bruingebrande Spaanse antikapitalistjes en walgt van lobbige Nederlandse en Duitse naaktlopers. Ons land typeert hij als een “bedrijf, bewoond door een ras van meertalige opportunistische ondernemers.” Merci beaucoup!

Zoals altijd trapt Houellebecq tegen zijn vaste heilige huisjes. Pretentieuze (Parijse) cultuur verafschuwt hij: de naam van een bewonderenswaardig filosoof misbruiken voor een luxe tassenmerk: Zadig & Voltaire. Je kunt hem geen ongelijk geven.

Zoals de leeghoofdige, maar commercieel succesvolle beeldend kunstenaar in La Carte et le Territoire is er nu Claire, ook een ex-vriendin van Florent. Zij speelt in een intellectueel toneelstuk van erotomaan Georges Bataille en breekt daarmee zelfs door. Zelf begrijpt zij hoegenaamd niets van de tekst en de bedoeling van het stuk.

Levende sexpop

De eerder genoemde Yuzu werkt bij het beschaafde ‘Maison de la Culture du Japon’ bij de Eiffeltoren. Hier worden Japanse ambachten – ikebana, kimono’s, theeceremonies – en houtsnede-exposities georganiseerd. Zeker níet de door Houellebecq opgevoerde foto-expositie van Daikichi Amano, een bestaand fotograaf van obscene foto’s van ritueel vastgebonden naakte vrouwen bedekt met inktvissen. Die taferelen zijn zelfs Florent te gortig.

Buiten kantooruren ontpopt Yuzu zich op libertijnse party’s als volleerde menselijke sexpop. Niet bij te houden. Ook van haar wil Florent dringend af. Hij overweegt Yuzu over het balkon van zijn dure appartement in een monstrueus modern flatgebouw te gooien. Maar ja: gedoe.

In plaats daarvan zegt hij de huur op, laat haar de resterende weken achter en verdwijnt zelf in de anonimiteit. Hij neemt ontslag bij het ministerie voor landbouw met de smoes in het buitenland een beter betaalde commerciële baan te krijgen. Vervolgens duikt hij onder in een Parijs’ Mercure hotel, een van de weinige waar roken nog wèl is toegestaan. Dat roken is de running gag van het boek: waar nodig sloopt hij eerst de brandmelders om daarna uit te puffen met een sigaret.

Ook Houellebecq verdween zelf in 2011 korte tijd. Als Florent zich terugtrekt uit het routine-bestaan en alleen zijn nogal onconventionele psychiater bezoekt ontrolt zich het grote verhaal.

Met nog weinig om handen gaat Florent op zoek naar zijn “bloeiende meisjes uit verloren tijden.” Marcel Proust, jawel, maar compacter en platvloerser. In Proustiaanse monologen stelt Florent liefde, toewijding, overgave op een lijn met de drie grootste vrouwelijke lichaamsopeningen.

Legbatterij-romance

Als zijn libido dan toch wegebt kan hij net zo goed afscheid nemen van zijn exen. Een dinerafspraak met Claire, de actrice, confronteert Florent met zijn eigen verval. Ze bewoont nog het huis dat zij erfde van haar hippie-moeder en waar zij met hem verbleef. De buurt is echter onbetaalbaar ver-yupt. Op bewonderende Paris Match-babbeltoon beschrijft Houellebecq welke beroemdheden van film en tv (onbekend bij Nederlanders) er nu ook wonen en die je gewoon in het buurtcafé tegenkomt.

Maar het leven als hotelbewoner in Parijs gaat Florent tegenstaan. Hij trekt naar Normandië waar hij – beseft hij – de meest gelukkige tijd met Camille, destijds een jongere stagiaire, doorbracht. Net als Claire wil hij haar terugzien. Camille viel destijds voor hem na een bezoek aan een gruwelijke legbatterij. Florent bezwoer haar ook van de dierenmishandeling te walgen maar een activist schuilt er toch niet in hem.

Een nogal onromantisch begin, maar toch. Camille wilde oprecht het beste voor hun relatie, weet Florent nu. Wrokkig memoreert hij hoe hij deze ene gelukkige verhouding opblies door overspel met een donkere Engelse. Zelfkennis en zelfkritiek zijn onze Florent duidelijk vreemd.

Symfonische rock

In Normandië haalt Florent het contact aan met een studievriend, Aymeric. Deze bewoont een herenboerderij die sinds Willem de Veroveraar in de familie is; Proustiaans detail. De herinnering aan de studentenvriendschap, luisteren naar Pink Floyd en andere looiige symfonische rock, blijkt groter dan wat de twee nu delen. Aymeric kan amper zijn bedrijf draaiend houden. Gemangeld door Brussel. Zijn vrouws plan om op het terrein een charme-hotel met vakantiehuisjes te beginnen krijgt gestalte maar mislukt omdat de verwachte Franse subsidie uitblijft. En dan neemt zij met de kinderen de benen naar een schaarse hotelgast, een Londens concertpianist nog wel.

Een diep gesprek tussen de twee mannen blijft uit. Aymeric gaat met collega-boeren demonstreren. Florent voelt zich vaag schuldig omdat hij als landbouwambtenaar indirect medeplichtig is aan de melkquota en het gehalveerde boerenbestand. Met een half oog volgt hij de demonstraties op straat en op tv. Meer niet. Andere dingen aan zijn hoofd.

Een zeldzaam geluksmoment beleven Aymeric en Florent samen als de aristocratische herenboer hem leert schieten met een Duits geweer. De sensatie van pure vrijheid. Terwijl Aymeric weer demonstreert bespiedt Florent in zijn vakantiehuisje met een verrekijker zijn vogelkijkende Duitse buurman. Indachtig het gitzwarte universum van Houellebecq blijkt de Teutoonse ornithofiel te vogelen met een wel heel jong vriendinnetje.

 ‘Lone wolf’

Het onvermijdelijke gebeurt. Bij confrontaties met de politie komt Aymeric om. Tegen de agenten die de dag erna de boerderij bezoeken meldt Florent dat de koeien nu wel heel dringend gemolken moeten worden. En hij verkast naar een klein pension. Florent traceert Camille via de computer. In een dorp dichtbij is ze dierenarts. Vanuit een verlaten terras aan de overkant, geweer in de aanslag, bespiedt hij haar praktijk.

Hij ontdekt dat Camille de alleenstaande moeder van een peuter is. Wat ongeloofwaardig weet hij hoe het jochie er gekomen is: verwekt in een tentje bij een popfestival. Het maakt zijn haat tegen het kind – dat Camille en Florent in weg staat – er niet minder op.

Op dat sleutelmoment besef je als lezer in het hoofd van een gefrustreerde witte man, een gewapende ‘lone wolf’ te zitten. Maar dan moet Florent in Parijs medicijnen halen bij zijn psychiater.

159 km/u

In een literaire overpeinzing vergelijkt Florent De Toverberg van Thomas Mann met A la Recherche du Temps Perdu van Marcel Proust: monumenten van de late 19de eeuw. Daarbij zou het andere meesterwerk passen: van een Oostenrijks ingenieur Robert Musil: de Man zonder eigenschappen. Musil voorzag een modern menstype die zich los van traditie, politiek, ideologie en religie transparant vormt door externe omstandigheden. Maar wel geleid door een moreel kompas. Dit lijkt een eeuw later bij structureel ontevredenen als Florent afwezig te zijn.

Duitse recensies (want daar al vertaald) koppelen Houellebecq aan Céline en Jünger, prachtige schrijvers maar politiek verdacht. Luuk van Middelaar (NRC Handelsblad) stelt dat Houellebcqs ironie in rechtse ernst is veranderd. Weliswaar geeft Sérotonine een naargeestig tijdsbeeld maar nergens is het (een) politiek manifest. Op ieder denkbaar ‘moment suprême’ geeft Florent niet thuis. Eigenschapsloze man mist ruggengraat. Geen introspectie, altijd zijn ouder wordende lul achterna tot het libido niet thuis geeft.

Op pagina 343 bewijst Ir Houellebecq nog goed wiskundige vergelijkingen te kunnen maken. Hij rekent voor met welke snelheid een vallend lichaam met constante zwaartekracht vanaf een hoog gebouw de grond raakt: 159 km/u.

Toch hopen we over twee jaar op weer een Houellebecq.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles. De Nederlandse vertaling verschijnt in april bij De Arbeiderspers