"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Shock and Awe

Donderdag, 22 juni, 2017

Geschreven door: Simon Reynolds
Artikel door: Bertram Mourits

Glam is popmuziek voor het oog

Glamrock moest het niet hebben van de muzikale vernieuwing. Maar het was begin jaren zeventig wel de enige popmuziek waar je je ouders mee kon choqueren.

[Recensie] Met een grote zwiep wierp Alice Cooper een levende kip het publiek in. Het beest was het podium op gewaggeld en Cooper dacht dat het kon vliegen. Het door de hardrock opgezweepte publiek scheurde het beest aan stukken, maar in de beeldvorming werd Cooper de dader, en zo was zijn reputatie gevestigd: “rockster vermoordt kip”.

Beeldvorming en spektakel: de belangrijkste elementen van glamrock, dat zijn hoogtepunt beleeft wanneer de Britse muziekjournalist Simon Reynolds (1963) een jaar of acht is en naar Top of the Pops zit te kijken. Wat hij zag was betoverend. Het rockt stevig en de aankleding is kleurrijk, groots: “extreem en fantastisch, gek en eng tegelijk.” Niks is mooier dan de krullenkop van Marc Bolan waaronder een zijden sjaaltje, de glimmende kostuums en dito make-up van The Sweet of de ongrijpbare androgynie van David Bowie, voor iemand die overdag in een schooluniform gekleed gaat. Wie van muziek houdt, weet dat je nooit helemaal loskomt van wat je in je jeugd het mooist vond, en Simon Reynolds draait er in zijn inleiding niet omheen dat het onderwerp van Shock and Awe een jeugdliefde is.

Dat betekent zeker niet dat hij kritiekloos te werk gaat. Er staat achterop het boek dat zijn verhaal gaat over ‘The glitter. The theatrics. The excess. The music’ – en die volgorde is geen vergissing. De muzikale kwaliteiten van glamrock spelen in dit boek niet de hoofdrol, daarin zat niet de vernieuwing. Het is vaak bluesy rock-’n’-roll, British Invasion-muziek, met iets meer koortjes, en veel theatraler. De etiketjes zijn vaak grappig: dandy-rock, erection-rock of, mijn favoriet: smurf-prog.

Hereditas Nexus

Nee, dit was een andere dan muzikale ontwikkeling. Muziek was óf steeds serieuzer aan het worden (King Crimson, Pink Floyd) of steeds ongepolijster en ‘eerlijker’ (de houthakkershemden van The Band of Neil Young). Maar daarmee je ouders choqueren was er niet meer bij. Dat ging beter met Alice Cooper, die op het podium behalve met kippen ook met slangen, poppen en bijlen in de weer was, of met David Bowie, die “not sure was if you’re a boy or a girl”. In die regel uit Rebel Rebel schuilt misschien wel de grootste verworvenheid van het genre: de manier waarop gender bending geaccepteerd werd gemaakt in de popmuziek. In een door macho-rockers als Led Zeppelin of Free bepaalde tijdgeest, trokken Bowie en Brian Eno een jurk aan, speelde Queen met homo-erotische clichés, Mercury’s seksuele geaardheid daarbij zorgvuldig verborgen houdend. De vrouwelijke sterren (Suzi Quatro, Joan Jett) waren juist weer zo stoer mogelijk, in spijkerpakken en leren jasjes.

Flirt met het fascisme

De grote namen overstegen het genre al snel, dus vertelt Reynolds tientallen kleinere verhalen over even zoveel artiesten, meestal zonder ze expliciet met elkaar in verband te brengen. Het zijn mooie portretten, over Marc Bolan van T-Rex, over Slade, Mud, Suzi Quatro, Roxy Music, Lou Reed, Queen, Iggy Pop en David Bowie. De laatste keert het hele boek door terug: hij is dan ook verreweg de belangrijkste glamrocker, al is het op het eerste gezicht niet logisch dat Bowie’s carrière tot en met zijn zwanenzang Blackstar wordt gevolgd. ‘Glam’ was Bowie toen allang niet meer. Maar Reynolds kiest Bowies hang naar het uiterlijke als een rode draad in zijn carrière, en verklaart daarmee ook een hoop over de pijnlijke flirt met het fascisme. Meestal wordt die weggewuifd als een tijdelijke bevlieging die vergeten zou zijn, ware het niet voor die ongelukkige foto met gestrekte arm in een open Mercedes – maar Bowie was door vorm en beeld lange tijd minstens zo gefascineerd als door muzikale inhoud, en zeker in de tijd dat hij echt zwaar aan de cocaïne was, liet het morele bewustzijn hem in de steek.

De ascese en bezinning van de Berlijnse periode was een terugslag: wat hij toen maakte was ongeveer het tegenovergestelde van glamrock. Alleen al vanwege de hoofdstukken over Bowie is Shock and Awe belangrijk: als een soort Russisch poppetje zit het beste boek dat er over Bowie bestaat erin verborgen.

En dat geldt niet alleen voor David Bowie. Een biografie over Steve Harley en Cockney Rebel zal er vermoedelijk nooit komen, maar het verhaal van hoe hun grootste hit, het lieve Make Me Smile – een afrekening van Harley met de groep die hij op het punt stond te verlaten – is een prachtig klein koningsdrama. En The Sweet heeft een paar fijne hitjes, maar hun pogingen om serieus genomen te worden, waren hopeloos. Het label liet ze niet eens hun eigen muziek opnemen, en zo stonden ze in de studio toe te kijken hoe hun eigen ideeën verklankt werden.

Kotsen op bevel

Muzikale vaardigheid was dus geen hoofdzaak; glam is een genre waarin kotsen op bevel het hoogst haalbare is omdat dat het bewijs is van de ultieme controle over je ‘showmanship’ (Fee Waybill van The Tubes). Een genre ook waarin geflirt met extreem-rechts er gewoon bij hoort (behalve Bowie deden ook Alex Harvey en Bryan Ferry het) en waarin authenticiteit als overschat wordt beschouwd.

Ook voor de donkere kant van de zaak heeft Reynolds oog. Want de excessen waren weliswaar spectaculair en een lust voor het oog, maar die bevrijding had een keerzijde. Groupies van een jaar of dertien, veertien waren geen uitzondering. Kim Fowley, manager van The Runaways verkracht de zangeres, want daarom zat hij naar eigen zeggen in de rock-’n’-roll: om jonge meisjes te neuken. “Pathology hidden in plain sight”, aldus Reynolds – en het was pas na Fowley’s dood in 2015 dat die verhalen boven water kwamen.

Een afgerond geheel is Shock and Awe dus niet, het is meer een caleidoscoop. Het extreemst is dat in de laatste tachtig pagina’s, een soort dagboek over de afgelopen veertig jaar. De kortstondige hoogtijdagen van het genre zijn in 1975 wel achter de rug, maar Reynolds herkent de sporen van glam ook in latere muziek. Bij Adam Ant, met zijn kruising tussen een dandykostuum en een piratenpak, bij de bling van Jay-Z of Kanye West, en bij de extravagantie van Lady Gaga of de hair metal uit de jaren tachtig. Op het eerste gezicht een ongeordende verzameling indrukken, maar juist hier merk je hoeveel Reynolds van zijn onderwerp weet, en houdt. Het is een mooie, paradoxale boodschap: glamrock heeft niet zoveel om het lijf, maar gaat nooit verloren.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad