"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Shuggie Bain

Vrijdag, 19 februari, 2021

Geschreven door: Douglas Stuart
Artikel door: Marnix Verplancke

Schrijven als therapie om trauma’s te verwerken

Tien jaar werkte Douglas Stuart aan zijn debuut Shuggie Bain, en hij won er prompt de prestigieuze Booker Prize mee. Een gesprek over opgroeien in het door werkloosheid, testosteron en alcohol geteisterde Glasgow van de jaren 1980, met een moeder die hij regelmatig uit de goot moest rapen en het besef dat hij misschien wel van jongens hield.

[Interview] “Het duurde zo lang omdat ik alleen in mijn vrije tijd kon schrijven, zeg ik altijd, omdat ik een voltijdse baan had, maar hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ben gaan beseffen dat dit alleen maar een drogreden is,” zegt Douglas Stuart over het lange ontstaansproces van zijn debuutroman Shuggie Bain. Dat autobiografische boek, over een jongen die opgroeit met een alcoholistische en regelmatig door mannen misbruikte moeder was immers zijn levenslijn met thuis, met het Glasgow waar hij dertig jaar eerder opgroeide en dat hij twintig jaar geleden verliet om in New York aan de slag te gaan bij kledinggigant Calvin Klein. “Shuggie en zijn moeder Agnes lagen me zo nauw aan het hart dat ik moeite had om afscheid te nemen. Vandaar ook dat de eerste versie van mijn manuscript twee keer zo lang was als de uiteindelijke roman wellicht.”

Shuggie is vijf wanneer Stuarts roman begint. Hij woont samen met zijn moeder Agnes en vader Hugh, een halfbroer en een halfzus in bij zijn grootouders in een buitenwijk van Glasgow. Vader is een taxichauffeur die liever mooie vrouwen dan oude mannen in de auto heeft en dat ook duidelijk laat merken aan Agnes. Zij is dan weer een ongelukkige huisvrouw die droomt van glamour en een  eigen stekje. En dat bezorgt Hugh haar ook, waarna hij zijn gezin in de steek laat en Agnes troost zoekt in alcohol en onbetrouwbare mannen. Shuggie Bain is een lange reis neerwaarts, waarbij steeds meer mensen Agnes in de steek laten en zij daardoor meer en meer gewicht gaat leggen op haar enige steun en toeverlaat, Shuggie. Terwijl die ook zijn eigen problemen heeft natuurlijk, want hij beseft al heel snel dat hij anders is dan andere jongens. Wanneer hij vol bewondering afbeeldingen van mooie vrouwen in sexy kleren streelt, merken Hughs vrienden op dat hij duidelijk net zo’n vrouwenversierder zal worden als zijn vader, maar Shuggie weet beter. Het waren niet de vrouwen, maar wel hun exuberante jurken die hem fascineerden. Shuggie is homoseksueel, en in het toxisch mannelijke arbeidersmilieu van Glasgow is dat vragen om problemen. 

Shuggie Bain past in de Schotse literaire traditie waar ook Irvine Welsh, James Kelman en Agnes Owens toe behoren. Zij schrijven harde, rauwe boeken over de arbeidersklasse, over werkloosheid en misbruik, maar Douglas Stuart voegt ook iets toe aan die traditie. Doordat hij opgroeide in een wereld die praktisch volledig door vrouwen werd bevolkt en hij ook nog eens homoseksueel is, kon hij een totaal nieuw perspectief bieden op de gekende situatie, en die ook overstijgen. “Ik dacht een historische roman geschreven te hebben die op een heel specifieke plaats en in een heel specifieke tijd speelde,” zegt hij daarover, “Wanneer ik mijn lezers echter hoor, besef ik dat het verhaal van Shuggie en Agnes universeel is. Dit gebeurt overal. In Amerika hebben veertig miljoen mensen voedselhulp nodig. Er zijn dus heel veel kinderen die in bittere armoe opgroeien. Dit is niet zomaar een particulier verhaal.”

Boekenkrant

“Schrijven was een manier om mijn trauma’s te verwerken,” antwoordt Stuart op mijn vraag of hij een ander man geworden is door het allemaal op papier te zetten. “Ik had me altijd machteloos gevoeld. Als kind beland je in situaties waaraan je in feite niets kunt doen. Niemand luistert naar je. Door erover te schrijven, kreeg ik die situaties van weleer onder controle. Door het verleden te fictionaliseren kon ik iets wat moeilijk en lelijk was veranderen in iets moois en grappigs. Dit boek schrijven had dus echt een kathartische en therapeutische werking en door het af te ronden rondde ik ook iets af in mijn leven. Daar was ik klaar mee. Ik kon het laten gaan. Ik begon aan het boek toen ik 32 was en het was klaar toen ik 42 was. Hoe ik naar de personages keek veranderde in die periode compleet. De verslaving van Agnes vond ik aanvankelijk iets van oorzaak en gevolg. Ze werd in de steek gelaten door haar man, ze voelde zich rottig en daarom begon ze te drinken. Maar verslaving werkt niet zo. Het gaat veelal om een trage erosie, van iemand die sowieso al veel dronk en daar plezier aan beleefde en opeens problematisch veel begint te drinken. Er is meestal niet één duidelijke oorzaak. Zo ging het ook bij mijn moeder, besefte is, waardoor ik ook meer sympathie kreeg voor haar.”

En op persoonlijk vlak?

“Ik ben me stukken minder eenzaam gaan voelen door het boek te schrijven. Het gaat over heel veel, maar voor mij gaat het toch vooral over liefde en hoop, over de liefde van kinderen voor hun ouders die, om het voorzichtig uit te drukken, niet perfect zijn. Ik heb gemerkt dat heel veel mensen hetzelfde gevoel hebben, dat ze hun ouders door mijn boek op een andere, meer begrijpende manier zijn gaan bekijken, en dat vind ik magnifiek, dat er uit al mijn miserie toch iets positiefs is voortgekomen.”

Je boek speelt in het neoliberale Thatcher-tijdperk. Hoe nefast was dat tijdperk voor Glasgow?

“Het was een bijzonder moeilijke tijd, de desindustrialisering van Groot-Brittannië. Voortaan telde alleen de dienstensector nog. Glasgow was een van de Britse steden waar de zware industrie het sterkst stond: steenkool, staal, spoorweginfrastructuur en scheepsbouw. Glasgow behoorde toen tot de grootste scheepsbouwers ter wereld. Op heel korte tijd, door privatiseringen en een uitzichtloze strijd met de vakbonden, verdween dat allemaal. Er gingen altijd jobs verloren, dat waren we gewoon, maar nu gebeurde het zowat van de ene dag op de andere, met een enorme werkloosheid als gevolg. 26% van de beroepsbevolking zat zonder werk. Maar dat was nog niet alles. Net daarvoor had Glasgow het plan opgevat dat de hele stad hertekend diende te worden. De woningen die sinds het begin van de twintigste eeuw gebouwd waren om de toestroom aan arbeidskrachten op te vangen hadden hun tijd gehad. Er werden enorme wijken getekend, vol goedkope en slecht gebouwde blokken die ze zouden vervangen. Iedereen vond dat toen een goed idee. Dat was de toekomst, terwijl we nu weten dat het broedkassen van misdaad, geweld en druggebruik waren. Kwam je daar terecht, dan kon je net zo goed in een vergeetput gedropt zijn. En dat kwam natuurlijk door die massale werkloosheid. Die flats waren nooit ontworpen met het idee dat mensen er hele dagen zouden zitten niksen. Mensen verloren de hoop, verwaarloosden hun gezondheid en de levensverwachting daalde met maar liefst veertien jaar. Men heeft er zelfs een specifieke term voor, het Glasgow-effect.”

Het boek speelt ook tegen de achtergrond van de tegenstelling tussen katholiek en protestants. Ik wist helemaal niet dat zoiets bestond in Schotland.

“En ik besefte pas toen ik Schotland verliet dat dit in de rest van de wereld helemaal geen punt was. (lacht) Wanneer je daar opgroeit zie je er ook het probleem niet van. Je weet dat je als katholiek voetballiefhebber voor Celtic supportert en als protestant voor de Rangers. En dat in Glasgow na Belfast de drukst bezochte Oranjemarsen doorgaan. Er worden grappen over gemaakt en soms word je uitgesloten, net zoals dat gebeurt wanneer je homoseksueel bent. Gevaarlijk wordt het pas wanneer het leidt tot bendevorming en bepaalde wijken geclaimd worden voor katholieken of protestanten. Mijn moeder kwam uit een katholiek nest en mijn vader uit een protestants. Hun huwelijk lag daardoor echt niet voor de hand. Het sectarisme zat bij wijze van spreken bij ons mee aan de keukentafel. Het is trouwens ook heel erg klassegebonden. De middenklasse geeft er niet om en de hogere klasse weet er zelfs niet van, maar onder arbeiders is het heel belangrijk, en dat door het systeem van sociale woningen. Wanneer je in een protestantse wijk geboren wordt kun je alleen naar een protestantse school. Dus ga je daar als katholiek niet wonen. En zo houdt het sectarisme zichzelf in stand. Pas door het boek te schrijven ben ik me trouwens gaan verdiepen in de oorzaak van het sectarisme, en ontdekte ik dat het voortkwam uit de Ierse immigratie en de manier waarop vakbonden daarop reageerden. De Ieren werden in een soort getto gedreven, gingen onder de afgesproken tarieven werken en werden zo kop van jut.”

Is Glasgow geen bijzonder mannelijke stad, waar het testosteron door de goot stroomt?

“Ongetwijfeld, maar dat geldt voor iedere industriestad. Het is een stad waar het belangrijkste moment van de week de uitbetaling van het loon is. In de zware industrie gebeurt dat nog steeds wekelijks. Het behoort tot het erfgoed van Glasgow, maar die ruwheid heeft ook iets charmants. Ok, mensen zijn heel direct in Glasgow, ze winden er geen doekjes om, maar dat maakt hen ook bijzonder eerlijk. Met schijnheiligheid en gevlij kom je niet ver in Glasgow. En dat is uiteindelijk ook het probleem van Agnes. Zij wil zich beter en rijker voordoen dan ze is. Als je niet beter wist, zou je denken dat ze een filmster was. Met dat soort mensen heeft Glasgow geen medelijden. Het zijn trouwens niet alleen Agnes en Shuggie die het moeilijk hebben in mijn boek, maar zowat iedereen in hun omgeving. Dat is zo bevredigend aan schrijven over arbeidersgemeenschappen. Je schrijft nooit over uitzonderingen of buitenstaanders, je schrijft over iedereen.”

Is dat collectieve niet typisch voor de Britse cultuur?

“Daar zou je wel eens een punt kunnen hebben. Ik zie daar inderdaad een link met het werk van Irvine Welsh en Barry Hines. Wij schrijven over een klasse, terwijl middenklasseschrijvers over individuen schrijven. Zij hebben het over iemand die iedere dag in zijn auto stapt en op zijn bureau gaat werken. Dat interesseert me in feite niet zo. Stel dat Agnes tot de middenklasse behoord zou hebben, dan zou zij een uitzondering geweest zijn. Zij zou buiten de wereld gestaan hebben, terwijl mijn Agnes er middenin zit. Ze worstelt om overeind te blijven, net zoals alle anderen, en toont zo de collectieve ziel van de stad.”

Net zo’n constante als Agnes’ streven naar iets groters is Shuggie’s liefde voor haar. Kinderen geven hun ouders nooit op?

“Shuggie heeft een oudere broer en zus, Leek en Catherine. Zij weren dat hun moeder ooit anders was en dat ze zich helemaal heeft laten gaan. Shuggie daarentegen heeft haar nooit anders gekend dan als een meelijwekkende alcoholiste die hij moest helpen kotsen en de trap op dragen. En daarom houdt hij zielsveel van haar, wat wellicht de essentie is van het boek, die onvoorwaardelijke liefde van een kind voor een beschadigde ouder, waardoor die twee uiteindelijk van plaats verwisselen en het kind voor de ouder gaat zorgen. Het ironische is dat Agnes haar hele leven op zoek gaat naar de liefde van een man, terwijl ze zo geliefd wordt door dat kind vlakbij haar, maar dat over het hoofd ziet.”

Het kind dat ook nog eens iets had met jongens?

“Een van de grote thema’s van mijn boek is zelfexpressie en hoe zowel Agnes als Shuggie verhinderd worden om zichzelf te zijn. Mannelijkheid werd heel erg smal gezien in het Glasgow waarin ik opgroeide. Mannen die niet hevig dronken, vloekten, vochten en vrouwen misbruikten waren toch een beetje raar. Wellicht had dat ook veel met armoede te maken. Het is geweten dat armoede je leefwereld kleiner maakt. Je komt niet meer buiten die paar straten. Iedereen heeft zijn verhaal over die buurt. Je kent alleen maar mensen die daar wonen en door die verhalen construeer je een wereld waarin je in feite vast zit in een collectieve claustrofobie. Je hebt gewoon geen referentie, en wanneer er dan opeens een homo opduikt, heb je daar grote moeite mee.”

Ook voor vrouwen was er in feite geen plaats?

“Nee, en zeker niet voor mooie en intelligente vrouwen die iets wilden bereiken in het leven. Vrouwen werden verondersteld te trouwen op een bepaalde leeftijd, kinderen te krijgen, in een sociale woning te gaan wonen en voor de rest alles te verduren. Maar voor sommige mensen is dat gewoon niet voldoende, zoals voor Agnes. Je zou haar kunnen vergelijken met Tess uit Thomas Hardy’s roman Tess of the d’ Urbervilles die ook tot haar scha en schande ondervindt dat de wereld en haar lot door mannen bepaald worden. Een groot deel van mijn leven heb ik me afgevraagd hoe mijn moeder zich daarbij gevoeld moet hebben. Ik heb ook wel eens momenten dat ik denk: o jee, is dat nu alles wat er is, maar even later spreek ik mezelf dan tegen, door te beseffen dat ik in New York woon, een carrière heb ik de modewereld, de Booker op mijn palmares heb kunnen schrijven en finaal een man ben. Het is op zo’n momenten dat ik me realiseer hoe het voor mijn moeder geweest moet zijn, als huisvrouw in het Glasgow van de jaren 1980.”

Als leven in een gevangenis?

“Precies. Ik wou in het boek tonen dat iedereen rondom Agnes vind dat ze te veel wil van het leven. Maar ze wil helemaal niet te veel, de wereld heeft haar gewoon niet genoeg te bieden. Wat wil ze? Niet langer bij haar moeder inwonen, maar een eigen huis hebben, ze wil rozen in haar tuin en een caravan aan zee. Ze wil een beetje glamour en genoeg geld om kleren te kopen voor haar kinderen. En dat in het vijfde rijkste land ter wereld. Is dat zo onrealistisch?”

Zijn er te weinig Agnessen op deze wereld?

“Mensen leggen zich soms te makkelijk neer bij hun mensonwaardige bestaan omdat ze denken dat het geluk niet voor hen is weggelegd. In het boek beschrijf ik hoe Agnes geldstukken in het bakje aan haar gehuurde tv moet duwen zodat er elektriciteit zou zijn en hij zou werken. Vandaag krijgen nog steeds massaal veel Britten voedselpakketten en gaat een deel van de discussie over corona over de gratis warme maaltijden die arme kinderen op school krijgen en die ze moeten missen wanneer de scholen gesloten zijn door de lockdown. Het erge is dat er een hele industrie schuilgaat achter die hulp die er niet op gericht is mensen uit de armoede te halen, maar hen er juist in te houden, zodat die industrie haar bestaansredenen niet verliest. Er valt moeilijk te ontsnappen aan zo’n gevangenis, al hopen mensen altijd dat het beter zal gaan met hun kinderen dan het henzelf vergaan is. Dat is altijd de laatste strohalm: ik ben niet meer te redden, maar mijn kinderen zullen het beter hebben. Dat is ook wat Agnes hoopt.”

En wat je als lezer nooit te weten komt.

“Nogal wat lezers vinden dat frustrerend, heb ik al gemerkt. Sommigen vragen me zelfs of ik een vervolg ga schrijven op mijn roman, maar ik denk er niet aan. De essentie is net dat je niet weet wat er verder met Shuggie gebeurt.”

Maar we weten wel wat er met jou gebeurd is. Jij bent ontsnapt naar Amerika. Waarom lukte jou dat en de meeste anderen niet?

“Ik heb het nooit als ontsnappen gezien. Mijn familie woont nog steeds in de wijk waar Shuggie Bain speelt, en ook al ben ik inmiddels twintig jaar weg, toch woon ik daar in gedachten nog steeds. Ik had ook nooit de bedoeling om Glasgow te verlaten. Mijn vader had ik nooit gekend en nadat mijn moeder gestorven was, stond ik letterlijk alleen op de wereld. Veel te kiezen had ik dus niet. Ik ging textiel studeren en werkte om mijn studie te betalen. Op basis van mijn masterproef werd ik door iemand van Calvin Klein gevraagd of ik zin had om in New York te gaan werken. ‘Natuurlijk,’ zei ik, waarna ik de koffer van mijn zus leende en vertrok, niet wetend of het iets van een paar weken, maanden of jaren zou worden. Twintig jaar later ben ik hier nog en heb ik nog steeds het gevoel dat ik niet echt vertrokken ben uit Glasgow. Misschien heb ik Shuggie Bain wel uit heimwee geschreven. Ik mis een plaats, een tijdperk en de mensen van toen. We beseffen het niet altijd, maar onze identiteit wordt gevormd tijdens onze kindertijd. Ik ben nog steeds die jongen uit Glasgow.”

En keer je ooit terug?

“Ieder jaar een keer of twee, drie. Glasgow is mijn spirituele en emotionele basis, maar terugkeren om er echt te gaan wonen is moeilijk. Ik ben met een Amerikaan getrouwd die instaat voor zijn hulpbehoevende ouders. Maar ik blijf wel over Schotland schrijven. Al mijn korte verhalen spelen er en ook mijn volgende twee romans gaan over Schotse toestanden. Wat ik vooral mis is de eerlijke menselijkheid van de Schotten, denk ik. Ze winden er niet graag doekjes om, wat Amerikanen bijvoorbeeld veel meer doen, met hun maniertjes en omfloerste taal. Wanneer een Schot iets niet aanstaat zegt hij dat, en soms komt daar ook geweld bij kijken. Wanneer hij je haat, haat hij je ook echt, maar wanneer hij van je houdt, laat hij je nooit meer vallen. Zo ben ik ook. Ik betwijfel of ik veel origineels zou kunnen opmerken over een gezin in Ohio bijvoorbeeld. Ik kan alleen maar Schotse boeken schrijven.”

Eerder verschenen in De Morgen

Boeken van deze Auteur: