"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Sisters Of Sinai

Zondag, 9 mei, 2021

Geschreven door: Janet Soskice
Artikel door: Jona Lendering

Manuscriptenjacht

[Recensie] Ik heb onlangs geblogd over het belang dat oude handschriften hebben voor oudheidkundigen: ze kunnen, door te kijken naar de schrijffouten in de manuscripten, vaststellen welke met elkaar verwant zijn, en zo een stamboom opstellen waarmee is vast te stellen hoe een verloren gegane tekst eruit moet hebben gezien. De alleroudste handschriften zijn niet per se de belangrijkste, maar ze hebben wel een voordeel. Boeken slijten immers en de inhoud moet daarom op gezette tijden worden gekopieerd, waarbij fouten kunnen worden gemaakt. Hoe kleiner het aantal keren dat de tekst is overgeschreven, hoe geringer de kans op fouten, en daarom is de ouderdom van een manuscript niet zonder belang.

Het Nieuwe Testament, geschreven in het Grieks, is overgeleverd in talloze manuscripten. Het inlegvel in de alweer wat oudere editie die ik hier thuis heb staan (voor de insiders: een Nestle-Aland 25), noemt alleen al voor de evangeliën drieënvijftig niet-elimineerbare handschriften, dat wil zeggen manuscripten die niet van een bekend ouder handschrift zijn overgeschreven. Ze worden alle aangeduid met codes, maar één ervan heeft een speciale aanduiding: א, de Hebreeuwse letter A. Dit is de Codex Sinaiticus, die in 1859 door Constantin von Tischendorf is ontdekt in het Katherinaklooster aan de voet van de berg Sinai.

De vondst vormde wetenschappelijk een sensatie. Tot dan toe waren Bijbeledities vooral gebaseerd geweest op een aantal middeleeuwse handschriften. De eerste wetenschappelijke editie, die van Erasmus van Rotterdam, was weliswaar door latere geleerden verbeterd, maar er resteerden behoorlijke problemen. Een daarvan was het einde van het Evangelie van Marcus, dat in sommige handschriften eindigde met de constatering dat Jezus’ graf leeg was, en in andere werd uitgebreid met een uitleg dat Jezus uit de dood was opgestaan. Dit probleem werd door de Sinaiticus niet opgelost, maar het was nu duidelijk dat er nog manuscripten uit de Oudheid circuleerden en dat het mogelijk was een betere tekst van het Nieuwe Testament te reconstrueren. Meteen na Tischendorfs ontdekking werd vastgesteld dat ook een al bekende, maar vaak genegeerde codex in het Vaticaan dateerde uit de vierde eeuw, en zo kon de eerste moderne editie van het Nieuwe Testament tot stand komen, gebaseerd op de Sinaiticus en de Vaticanus.

Zo lag het veld erbij toen de Schotse geleerde Agnes Lewis in 1892 in hetzelfde Catherinaklooster een, om zo te zeggen, nieuwe oude tekst vond. Het leek te gaan om een middeleeuws boek met heiligenlevens, maar wie goed keek, kon zien dat het perkament al eens eerder was gebruikt en dat er nog steeds een oudere tekst op stond die, toen ze eenmaal sleets was geworden, was afgeschuurd en overschreven: een in het Aramees geschreven versie van het Nieuwe Testament.

Boekenkrant

Inmiddels staat vast dat het gaat om een handschrift uit de late vierde eeuw. Jonger dus dan de Vaticanus en de Sinaiticus. Wie mocht denken dat de Aramese tekst dichter staat bij Jezus’ woorden, omdat Jezus Aramees heeft gesproken, vergist zich helaas, want het gaat om een vertaling uit het Grieks. Maar die vertaling dateert uit de tweede eeuw. Ze documenteert dus een versie van de ontwikkeling van de tekst van de evangeliën die aan de Sinaiticus en de Vaticanus voorafgaat. In de Aramese tekst stond het korte einde van het Marcusevangelie, waarvan sinds deze ontdekking niemand meer betwijfelt dat dit het origineel is. Dit betekent dat de auteur van het oudste van de vier evangeliën niet geloofde dat Jezus was opgestaan: dit moet een latere ontwikkeling zijn, die wordt gedocumenteerd in de andere evangeliën.

Zo’n ontdekking wil iedereen wel doen, en dat was ook het probleem van Agnes Lewis-Smith (1843-1926). Ze was niet de enige die claimde de tekst te hebben gevonden. Haar tweelingzus, Margaret Gibson-Smith (1843-1920), was erbij toen Agnes het oude manuscript vond, en ook Rendel Harris, een belangrijke geleerde in Cambridge, steunde Agnes zo goed als hij kon. Een jaar na de ontdekking werd echter een tweede expeditie georganiseerd waaraan, behalve de tweelingzusters en Harris, ook andere onderzoekers deelnamen, die het oeroude boek systematisch bestudeerden. Bij terugkeer claimden zij dat zij als eersten het belang van de tekst hadden begrepen.

Ze werden geloofd. Dat de Schotse dames het manuscript hadden herkend voor wat het was, was in de universitaire wereld van de late negentiende eeuw simpelweg ondenkbaar. Nog in 1897 werd in Cambridge besloten dat alleen mannen een graad konden behalen. Dat Agnes, anders dan haar rivalen, geen wetenschappelijke publicaties op haar naam had staan, maakte haar claim bovendien wat ongeloofwaardig, want de tijd van de grote autodidacten – de Winckelmanns, de Gibbons, de Schliemanns – liep in de oudheidkunde ten einde. Dankzij Rendel Harris kreeg de tweelingzusters echter uiteindelijk de eer die hun toekwam.

Wat ook een rol speelde, was dat ze meer ontdekkingen deden, die door niemand konden worden betwist. Zo vonden ze in 1896 in Cairo een deel van de Hebreeuwse tekst van de Wijsheid van Jezus Sirach, een joods wijsheidstraktaat dat tot dan toe alleen bekend was in het Grieks. Toen Agnes en Margaret hun vondst voorlegden aan Solomon Schechter, die in Cambridge doceerde over de rabbijnse traditie, realiseerde deze zich niet alleen dat hij al eens een ander deel van hetzelfde manuscript had gezien, maar ook dat ergens in Cairo iemand oude Hebreeuwse boeken bezat en die ten gelde probeerde te maken door ze in gedeelten te verkopen. De tweelingzussen en Schechter zochten uit wat er aan de hand was en vonden in 1897 bij de Ben Ezra-synagoge de sindsdien beroemde geniza: een opslagplaats van sleets geworden manuscripten, die te heilig waren om te vernietigen of opnieuw te beschrijven, maar ook niet langer bruikbaar waren en daarom werden opgeslagen. Het is sindsdien een ware schatkamer gebleken, die bij mijn weten nog steeds niet volledig is uitgegeven.

Agnes Lewis-Smith en Margaret Gibson-Smith zijn niet de allerberoemdste negentiende-eeuwse geleerden, maar hun ontdekkingen waren belangrijk. Het is verbazingwekkend dat ze zomaar konden reizen door het Midden-Oosten, waar het beslist niet veilig was. Hun ontdekkingen vormen een avontuurlijk verhaal. De Canadese geleerde Janet Soskice heeft er een mooi boek over geschreven, Sisters of Sinai. How Two Lady Adventurers Found the Hidden Gospels (2009), dat ik met veel plezier heb gelezen. Er had misschien iets meer informatie in gemogen over het wetenschappelijk belang van de ontdekkingen en wat minder couleur locale, maar het is een fantastisch boek.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter

Op donderdag 20 mei 2021, 20.00 uur (online) geeft historicus en archeoloog Jona Lendering een inleiding over zijn nieuwe boek hier voor meer informatie.