"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Sprakeloos

Dinsdag, 2 november, 2010

Geschreven door: Tom Lanoye
Artikel door: Annette Wierper

Een eeuwige liefde

In de literatuur bestaat een veelheid aan emo- en egodocumenten waarin de aftakeling van een dierbare centraal staat. Toch is er eigenlijk maar één boek dat er al jaren met kop en schouders bovenuit steekt: Hersenschimmen van Bernlef. Dit meesterwerk uit 1984 krijgt nu een geduchte concurrent in de roman Sprakeloos van Tom Lanoye, hoewel de insteek van een totaal andere orde is. Bernlef benadert dit drama vanuit het perspectief van het slachtoffer zelf; Lanoye schreef een veel larmoyanter maar minstens zo aangrijpend en ontroerend verslag van de machteloze toeschouwer: de zoon.

Lanoyes machteloosheid wordt zichtbaar in de eerste zestig pagina’s van het boek, waarin hij beschrijft hoe het hem niet lukt om aan het boek te beginnen dat zijn moeder zo graag zelf nog had willen lezen. ‘Hoe vaak zat ze er immers niet open en bloot naar te haken, zeker sinds het verschijnen van mijn eerste verhalenbundel, met een foto van mijn vader op de cover, dat ik eens wat meer moest schrijven over haar?’ En dan geen ‘kwaadaardige kattebel’ natuurlijk, maar een ‘boekwerk van gepaste omvang’, en ‘groots en positief’ verhaal. Pas als zijn vader ook overleden is begrijpt Lanoye waarom het schrijven van een boek over haar eerder niet mogelijk was. Niet omdat vader het boek zou hebben afgekeurd. Integendeel, vader zou bij de plaatselijke boekhandel alle aldaar aanwezige exemplaren kritiekloos hebben opgekocht om ze trots aan vrienden uit te delen. En niet omdat Lanoye bang was dat het hem niet zou lukken om haar uit de doden op te wekken op een manier die ook vader recht zou doen. De enige reden was ‘omdat haar leven zich niet liet beschrijven zonder het zijne en omgekeerd.’ Dat krijg je met die ‘verdomde eeuwige liefdes.’

Lanoye zegt ‘het palet en de borstels van de professionele zinnenschilder’ die hij denkt te zijn terzijde te hebben gelegd: de schema’s waarmee de ‘letterhoer’ zichzelf opzweept tot een gestroomlijnde productie. Maar heeft hij daarmee dan ook een on-lanoyaans werk geleverd? En kan hij überhaupt die schema’s wel loslaten? Lanoye is toch iemand van de grote gebaren, van de theatrale retoriek, van de poëticale overdrijving, van taalkundige goocheltrucs. Net als zijn moeder, die op het amateurtoneel voor even aan haar rol van slagersvrouw ontsnapte, weet hij van schmieren en slijmen, van schone schijn, van verhullen en verpakken. On-Lanoyaans is het boek dus geenszins; eerder lijkt de taalvirtuoos helemaal los te zijn gegaan in wat hij het beste kan: de realiteit geweld aandoen.

Realiteit is het, die avond, wanneer het echtpaar bijeenzit voor de televisie. Pizza op schoot, glaasje wijn erbij en groene sla voor de vitamine. Lanoye zou Lanoye niet zijn als hij vervolgens niet dertien pagina’s nodig heeft om te komen tot het moment waarom alles draait: het moment waarop zijn moeder haar spraakvermogen verliest door een beroerte.
Wat Lanoye hierna schetst is het verhaal van een liefde, een eeuwige liefde. Tussen vader en moeder, in humoristische tafereeltjes van begrip en berouw, van milde spot en subtiele hoon maar ook van schuld en straf. Vaak werd vader na een avondje stappen meerdere nachten naar de sofa verbannen, totdat ze eindelijk bereid was zijn excuses aan te horen.’Een audiëntie was er niets bij.’ Maar op meer dan goedmoedig gekibbel kon de zoon ze nooit betrappen. Van de slager die in zijn domein meedogenloos varkens kliefde en kippen vierendeelde, rijst in het boek het beeld op van een zachtaardige man die met moeite de pedagogische tik waagde uit te delen aan zijn kinderen. ‘Een chimpansee, daar deed onze vader, op het toppunt van zijn kwaadheid, ons aan denken.’ Zij, die haar ambities voor een groots en meeslepend leven opgaf om haar grote liefde in zijn slagerswinkel te helpen, bestierde het huishouden – vijf kinderen en hem – met ijzeren vuist. Met het amateurtoneel –waarop ze naar haar zeggen de ene na de andere glansrol neerzette – als haar enige uitlaatklep. Geacteerd wordt er zeker, in Lanoyes roman, en de sterk aangezette en overdreven clausen –ze moeten tenminste het voetlicht halen, nietwaar? – buitelen dan ook in overvloed uit zijn pen. Maar echte scherven kende hun huwelijk nooit. Tot op het moment waarop de beroerte haar trof en de beide echtelieden elkaar letterlijk in de haren vlogen. Toen sneuvelden er wel twee borden en evenveel kristallen wijnglazen. ‘Ze vallen van de tafel en raken vertrapt in de tragische worsteling van twee eeuwige geliefden.’

Sprakeloos is theater, een theater van woorden. In dik aangezet, overdreven, gezwollen en pathetisch taalgebruik schetst de taalkunstenaar Lanoye hoe zijn moeder haar taal verloor. Haar onherroepelijke neergang wordt geschilderd in een ‘klaagzang, een eerbewijs en een krakende vloek tegelijk’ van een zoon die het ‘hemeltergend zwijgend dat zijn ziel opvreet’ niet kan aanvaarden. Die naar haar ‘diabolische dialect’ terugverlangde toen hem duidelijk werd dat ze nooit meer zou terugpraten, dat er nooit meer een antwoord zou komen. Terwijl hij haar luier verschoont, kort voordat zij in een coma wegzakt waaruit zij niet meer zou ontwaken, praat hij honderduit tegen haar. ‘Zo, ja. Zie je wel? We zijn er. Je bent er, ma. Ziezo.’ In een laatste scène -het echte afscheid – zweert hij haar stilte te zullen bestrijden met zijn stem, de leegte te vullen met zijn woord. Het woord van eeuwige liefde. Ontroerend, hilarisch, magistraal. Een winnaar.

Boeken van deze Auteur:

Wie is bang?

Zuivering

Auteur:
Tom Lanoye
Categorie(ën):
Literatuur

Revue Lanoye. Filippica (polemische replieken)

Gelukkige slaven

Alles moet weg

Sprakeloos