"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Statenbijbel

Zondag, 16 juli, 2017

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Jona Lendering

OERBOEKEN: De Bijbel

Een inleiding (deel 2) 

Als je de bijbel wilt lezen, hoe pak je dat dan aan, waar moet je beginnen? Classicus Jona Lendering geeft komende zondagen tips. Vandaag deel 2: waarom het boek Job wereldliteratuur is.

Ik was begonnen met een ‘guided tour’ door de Bijbel en aan het einde van het vorige stukje waren we aanbeland in de late zevende eeuw v.Chr.: de hervormingen van koning Josia. Die kwamen erop neer dat de Joden in de staatscultus golden als het uitverkoren volk van God, dat ze alleen hem zouden vereren en dat ze dat zouden doen in Jeruzalem.

Tot de literatuur die in deze tijd circuleerde, behoorden ‘kleine’ profeten als Amos, Hosea en Micha, maar ook flinke stukken van het Bijbelboek Jesaja en het Deuteronomistische Geschiedwerk, dat bestond uit Jozua, Rechters, Samuël en Koningen. Het Verbond zélf vormt de kern van het boek Deuteronomium, maar het is heel moeilijk te zeggen welke delen er in de zevende eeuw circuleerden. Er zijn nog meer niet goed te dateren regels en wetten in de boeken Exodus, Leviticus en Numeri. Ik zou u adviseren daar bij een eerste kennismaking niet te lang bij stil te staan. Die regels zijn op zich interessant, maar niet om mee te beginnen.

Heaven

Josia’s hervormingen waren succesvol doordat Assyrië in deze tijd geen schaduw meer was van wat het ooit was geweest. Langzaam maar zeker werd het door Babylonië onder de voet gelopen. Juda profiteerde ervan door Samaria te veroveren, de hoofdstad van het oude rijk Israël. Ook Egypte mengde zich echter in de strijd en Josia liet het leven onder omstandigheden waarover het deuteronomistische geschiedwerk opvallend onduidelijk is.

In 587 v.Chr. namen de Babylonische legers Jeruzalem in. De bevolking werd afgevoerd naar het oosten en bezon zich daar op de Verbondstheologie. De profeet Ezechiël gaf de schuld van de catastrofe aan degenen die hadden geofferd aan vreemde goden, maar voorspelde ook het herstel van Israël – inmiddels een aanduiding voor de bewoners van Jeruzalem, niet een verwijzing naar het oude koninkrijk – alsmede de herbouw van de tempel; de componist van Klaagliederen veroordeelde slechte raadgevers; een derde auteur voegde aan het Deuteronomistische Geschiedwerk een kort deel toe waarin hij de gebeurtenissen verklaarde door te verwijzen naar Gods woede over de zonden van Josia’s voorvader Manasse, die een mensenoffer had gebracht.

Vanaf dit punt is de Bijbel als een meerstemmig muziekstuk: er is niet zomaar één boodschap aan te wijzen, maar het is polyfonie. Het Jodendom is in essentie immers een pluriform geloof, een discussie zonder einde. Vermoedelijk is het slot van het Deuteronomistische Geschiedwerk van de drie genoemde bronnen het meest toegankelijk – maar lees desondanks ook Ezechiël hoofdstuk 37: een visioen van de terugkeer van de Joden uit ballingschap dat later zou worden uitgelegd als beschrijving van de opstanding der doden, een idee dat in Ezechiëls tijd nog niet bestond.

Tot de in Babylonië geschreven teksten behoort een deel van het materiaal uit Genesis, zoals het verhaal van ‘de zonen van de goden’ en de erop volgende Zondvloedmythe. Soms citeren de schrijvers letterlijk uit Babylonische bronnen, vaak is de bewerking creatief. Het was de Joodse auteurs namelijk wel toevertrouwd de claims die de Babylonische vorsten deden over de Etemenanki, dat ze een toren bouwden die tot in de hemel reikte en dat er zóveel arbeiders waren dat alle talen van de wereld op de bouwplaats vielen te beluisteren, te parodiëren in het verhaal over de Toren van Babel. Onherstelbaar verbeterd. Ik zou van de in de Babylonische jaren geschreven teksten het Zondvloedverhaal lezen met de oud-oosterse parallellen, maar Genesis is als geheel geweldig.

Een andere in de Babylonische jaren geschreven tekst is het tweede deel van het boek Jesaja, waarin onder meer wordt aangekondigd dat de Perzische koning Cyrus de Grote Babylonië zou overweldigen, dat hij de hoofdstad met veel geweld zou verwoesten, dat de ballingen naar Jeruzalem zouden terugkeren en dat een rechtvaardiger wereld op het punt stond aan te breken. Lees de hoofdstukken 40-54: prachtig! In elk geval behoort het, met Amos, bij mijn favorieten.

Nadat Babylon in 539 v.Chr. door de Perzen was ingenomen – zonder het aangekondigde geweld overigens – keerden de Joden terug naar Jeruzalem. De herbouw van de tempel staat centraal in korte teksten als Haggai en Zacharia, die ik bij de eerste kennismaking zou overslaan.

De Perzische tijd in de Joodse geschiedenis, van 539 tot 332 v.Chr., zag grote veranderingen binnen de godsdienst. Het exclusivisme van de Verbondstheologie, waarin één uitverkoren volk in één stad één God diende, werd bijgesteld. De tijdens de Perzische heerschappij geschreven slothoofdstukken van Jesaja bevatten opnieuw beschrijvingen van een nieuw Jeruzalem, waarin de tempel het gebedshuis van alle volken zou zijn. Opnieuw is er het idee van een vernieuwde wereld, waarin in feite de paradijstoestand zal worden hersteld.

Al met al raakte de hoop op een betere wereld binnen het Jodendom steeds verder gedepolitiseerd. Was de Verbondsbelofte aanvankelijk nog de concrete toezegging dat het voormalige koninkrijk Israël zou worden toegevoegd aan een zelfstandig koninkrijk Juda, in de Babylonische tijd waren de Joden al tevreden met de terugkeer naar eigen land, terwijl in de Perzische tijd het heil werd uitgesteld tot een onbepaald moment in de toekomst. Het was een manier om de Verbondstheologie te redden in een tijd waarin de simpele conclusie onvermijdelijk was dat de oorspronkelijke belofte onvervuld was gebleven. Dit schreeuwde om een verklaring en de ideeën van Ezechiël, Klaagliederen en de toevoeging aan het deuteronomistische geschiedwerk waren te zeer toegespitst op de Ballingschap om op termijn te blijven voldoen.

Een nieuwe verklaring was de introductie van de duivel, een idee dat vermoedelijk afkomstig is uit Perzië. Het universum werd beschouwd als het toneel van een strijd tussen goed en kwaad, waarin God een tegenstander had die Belial, Mastema of Satan werd genoemd. Deze dualistische theologie is er in verschillende varianten. In bijvoorbeeld het Bijbelboek Job is Satan een dienaar van God met een wat ongebruikelijke taak, terwijl er ook joodse teksten zijn waarin God en de engelen staan tegenover een heuse anti-God met duivels. Hiervoor moet u echter buiten de Bijbel zijn, in teksten als de Testamenten van de twaalf aartsvaders.

In beide opvattingen over de aard van de duivel woedt in de kosmos – met de woorden van de wat jongere Gemeenschapsregel – een strijd tussen de “geest van de waarheid” en de “geest van het onrecht”, waaraan de gelovige deelneemt door te kiezen voor de “kinderen van de duisternis” of de “kinderen van het licht”. Wie hierbij de gelovigen waren, was opnieuw onderwerp van debat: nu eens gaat het om alle Joden, dan weer om bepaalde Joden, soms is het onderscheid tussen Joden en niet-Joden minder belangrijk dan iemands rechtschapenheid. Het laatste standpunt past beter bij de universalistische tendens die we ook zien in de jongste delen van Jesaja en teksten als Jona of Ester, waarin niet-Joden een positieve rol spelen.

Welke teksten moet u zeker lezen? Het tweede deel van Jesaja, de hoofdstukken 40-54 zijn gewoon móói. Genesis behoort bij eenieders algemene ontwikkeling. Jona en Esther zijn in feite novelles die je leest voor je plezier. De actualiteit die de thematiek ooit had, is er vanaf. Nee, dan Job: een boek waarin iemand getroffen wordt door het kwaad, het bespreekt met zijn vrienden en uiteindelijk God op het matje roept. En deze verschijnt en neemt Job serieus. Dit is wereldliteratuur. Je hoeft niet joods te zijn om de gedachte dat mensen vierentwintig eeuwen geleden worstelden met de vragen waarmee wij heden ten dage worstelen, te ervaren als troostrijk.

Eerder verschenen op https://mainzerbeobachter.com/

Bekijk hier deel 1