"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Stemmen op schrift

Woensdag, 8 november, 2006

Geschreven door: Frits van Oostrom
Artikel door: Kasper Nijsen

Wachtende vogels en kabbelende verzen

‘Hebban alla vogala nestas hagunnan, hinase hic enda thu, what unbidan we nu?’ luidt het beroemde eerste zinnetje uit de Nederlandse literatuur. Veel minder bekend is het dat het geschreven is in Engeland en waarschijnlijk door een vrouw, en helemaal weinigen zullen weten dat het wellicht in verband te brengen is met middeleeuwse Arabische liefdespoëzie. Het is door de wonderlijke wereld van dit eerste zinnetje dat Stemmen op schrift ons voert. Deze studie naar onze vroegste literatuur vormt het eerste deel van een grootschalig project onder leiding van de Taalunie onder de naam ‘De geschiedenis van de Nederlandse literatuur’. Frits van Oostrom zal behalve dit eerste deel ook het tweede voor zijn rekening nemen.

In Stemmen op schrift begeleidt hij ons vanaf de eerste voorzichtige beginselen van een geschreven Nederlands tot aan de volwaardige literatuur van de 13de eeuw. Hij heeft hierbij gekozen voor een deels chronologische opbouw, waarbij elk hoofdstuk de aandacht richt op een specifieke literaire stroming, en vervolgens vanuit een breed kader naar enkele hoogtepunten hiervan werkt. Zo verkennen we de eerste literaire cultuur zoals die rond Maastricht floreerde, met als summum de dichter Heinric van Veldeke, leidt een introductie in de ridderromans ons naar werken als Karel ende Elegast, en bereiken we via de mystiek de poëzie van Hadewijch, om ten slotte aan te komen bij de twee grote schrijvers van de 13de eeuw: Willem van Van den vos Reynaerde en Jacob van Maerlant.

Deze opzet heeft als grote voordeel dat elke tekst benaderd wordt in de context waarin hij tot stand gekomen is. Zeker bij werken als de ridderromans en de verhalen van de ronde tafel is dat van groot belang, omdat deze verhalen ontstaan zijn in een cultuurstroming die veel meer omvat dan alleen de Nederlandse literatuur. Bovendien staat een dergelijke structuur hem toe de lezer mee te nemen door de buiten-schriftelijke wereld van de vroegste middeleeuwen en zo te vertellen over het oneindige aantal stemmen dat onze wereld nooit bereikt heeft. Want als een tweede geluid tussen de bewaarde geschriften door, klinkt telkens weer de gedempte echo van die stemmen wier teksten vergingen of wier liederen onopgeschreven in de lucht verwaaiden.

Dit alles wordt door Van Oostrom gepresenteerd als, in zijn eigen woorden, ‘creatieve non-fictie’, die immer balanceert tussen populaire vertelkunst en wetenschappelijke nauwkeurigheid. De nadruk komt meer dan eens op het eerste te liggen want Stemmen op schrift is niet opgezet als een encyclopedie maar veeleer als een leesboek. En als zodanig leest het, ondanks de omvang, opmerkelijk gemakkelijk, niet alleen daar waar de bekendere werken uitgelicht worden, maar ook bij de vele passages over minder in het oog springende teksten. Van Oostrom blijkt steeds weer onovertroffen in zijn kunst ons mee te nemen tot in de kelders van onze vroegste literatuur en daar onvoorziene schatten te tonen. Zo schudt hij met zijn aanstekelijke enthousiasme het stof van een Fries wetboek om daar een wel erg poëtische wetsbeschrijving te vinden, en zien we de verhelderende origine van het verhaal dat de naam Antwerpen een verbastering is van ‘hand werpen’.

Het aanstekelijke proza heeft echter ook een keerzijde, want, zoals zo vaak het geval is, geldt ook hier dat overdaad schaadt. En in het geval van Van Oostrom blijkt deze overdaad vooral te schuilen in zijn taalgebruik, dat soms wat al te uitbundig is in zijn gebruik van bloemrijke bewoordingen. Als we lezen hoe bij de voordracht van berijmde verhalen de luisteraars ‘comfortabel meedeinend op de kabbelende verzen het verhaal afzakten,’ dan is dat eenmalig nog wel te verteren, maar de frequentie waarmee Van Oostrom dit soort metaforen hanteert maakt dat ze meer dan eens de stroom van zijn eigen verhaal blokkeren. Zo vestigt hij namelijk de aandacht op zijn eigen taalgebruik en, hoe creatief non-fictie ook mag zijn, de aandacht behoort toch immer bij het beschrevene te liggen.

Maar dit is slechts een kleine kanttekening bij een werk dat als geheel bijzonder goed geslaagd is, met name in de selectie van de beschreven teksten en de bezieling waarmee ze gepresenteerd worden. Met Stemmen op schrift heeft de vroegste Nederlandse literatuur eindelijk een werk dat haar recht doet, en dat haar schoonheid ontsluit voor een breed publiek.

Verscheen eerder op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

1 reactie op “Stemmen op schrift

  1. Frits van Oostrom geldt als coryfee en terecht. Toch is veel van wat hij en zijn collega’s schreven hopeloos achterhaald sinds de herontdekking van de universele klankhelix in 2011. Nu ook van Oostrom is ingelicht over het bestaan van de klankhelix (soundhelix, Lauthelix) schreef hij Nobel Streven (2018) over Jan van Brederode die van de koningen van Troje zou afstammen! Hoe van Oostrom op dit idee kwam, vindt zijn verklaring in zijn in 2023 te publiceren boek over Van de Vos Reynaerde. Nederlandse en Vlaamse wetenschappers publiceren boeken aan de lopende band over de nooit genoemde klankhelix. Taalkundigen bewijzen dat ‘de zinsontleding zou zijn ontmanteld’. Beheerst men de klankhelix, komt men op zinnetjes als ‘De metselaar metselt met metze’ waarin het ‘metze’ via metathesis draait in ‘ceme(nt)’. Analoog hieraan draait ‘dogma’ (patriarchaat) in ‘madog’ (matriarchaat) en daar de g uit de k helixt, weten we nu dat ‘Madocke’ niet verwijst naar een nooit gevonden handschrift, maar naar de schrijfsters Ma en Dog alias Moeder en Dochter in tegenstelling tot de Vader en de Zoon. Nederlandse aanduidingen met ‘-ster’ verwijzen naar vrouwen, waardoor de betekenis van ‘prie-ster’ of ‘mee-ster’ in een ander licht moet worden bezien. Nu van Oostrom door de boeken van Ans Schapendonk op dit feit is gewezen, gaat het bij een correcte ontleding van het zinnetje ‘Willem, die Madocke maecte’ niet om een handschrift ‘Madocke’ gemaakt door ene Willem, maar om een werk gemaakt (lees gesproken, orale literatuur) dat in het Diets ‘Willem’ heet en vertaald in het Frans ‘Guillaume’. Mijn moeder had het nooit over oom Jakob of oom Bart, maar over Koopoom en Bartoom, waardoor het om een ‘Gwie-oom’ gaat. Maar net als bij het Engelse ‘I (k)now’ ontbreekt er een klank. Nu helixt ‘goede’ in ‘goeje’ terwijl ‘gouden’ in ‘gouwe’ helixt, waardoor Ans Schapendonk – aan wier onderzoeksresultaten van Oostrom zijn kennis ontleent – de drie rijtjes P, T en K aanvulde met een vierde rijtje van de W. Om hun eigen blunders te verdoezelen citeert geen enkele taalkundige dit baanbrekende werk. De dubbele ll in Guillaume wordt als j gesproken, maar komt van een d, waardoor het om een ‘guide’ gaat, een gids. Nederland ‘gidsland’. Analoog aan het Franse ‘huit’ (spreek wiet) ging het om een ‘gwide’, waaruit ‘wijzer’ helixt. De madogs – met wie de vroedvrouwen en kraamvrouwen uit het voorjoodse matriarchaat worden bedoeld – schreven een soort ‘kijkwijzer’, een handleiding. Die ging alleen niet zomaar over dieren, want Van de Vos Reynaerde is een dierenepos. Van Oostrom zal zich buigen over metaforen zoals ‘nu komt de aap uit de mouw’ alias ‘nu komt de waarheid op tafel’. De vraag is alleen of van Oostrom dit keer ook gaat refereren aan de boeken van Ans Schapendonk! Met de ‘dog’ wordt de hond bedoeld die via honderd (100) helixt in ‘hun drietjes’ waardoor het niet meer om de Vader, de Zoon en de Heilige Geest gaat, maar om algoritmen (nullen en enen). We zitten met de allereerste voorganger van ‘onze Dietse vos’ dus midden in de MA-the-MA-tiek: niet de Talmoed geschreven door mannen, maar de Getalmoed (100) gesproken door vrouwen die ‘zonder krijt’ (i.c. Sans-kriet) werkten, want klanken in woorden veranderen dermate dat de werkelijke betekenis gewat, geweet, gewist wordt (klinkers helixen alfabetisch). Vrouwen leerden als eersten tellen toen ze hun telgen moesten voeden. De titel ‘Stemmen op schrift’ krijgt ook een heel andere lading net als een groot deel van de inhoud die van Oostrom nu aan het herschrijven is. In ‘(h)eet Eva een appel(er)’ verwijzen ‘heten’ en het Franse ‘appeler’ naar de noemer waardoor er ook sprake is van een teller en dus van wiskunde. De appel verwijst naar het appèl: een beroep doen op. Ik doe een beroep op Frits van Oostrom. Hij heeft vijf sterren verdiend, maar wie de eigenlijke ster is, moge evident zijn. Dit suffix (-ster) verwijst naar de sterren waaraan de oervrouwen ooit het schrift ontleenden. Dat het Nederlands alias het Diets (Dutch) naar deze ‘puntjes’ (vgl. stripverhaal) verwijst, blijkt uit ‘dot.com’. De voorouders van de Egyptenaren zeiden dat hun voorouders uit ‘Het land van Punt’ afkomstig waren en dat land heet nu Pas de Calais alias ‘Astoria’ (niet ‘his-story’, maar ‘her store’) waar vóór het Frans nog Diets werd gesproken. Overigens kwam Willem van Oranje hier vandaan, want ooit klonk in het Wilhelmus het ‘ben ik van Dietsen bloet’ dat in de loop der tijden helixte in Duits. Zeevaarders stammen af van de ‘Fari-zeeërs’ (Joden). Het boek ‘op stapel’ van Frits van Oostrom gaat heel ver terug in de geschiedenis van de mensen die ooit op de Doggersbank (vgl. Kanaän: land der kano’s) leefden, waar de rivier De Hondt die via Hondsch helixte in Schelde (ook een vorm van noemen) op uitmondde. Nog een kleine aanwijzing: dog helixt in god … maar dat helixt uit ‘code’, de ’tancode’ waarin het ’tan’ via metathesis helixte in ‘net’ waaruit het Nederlands helixte. We spreken wel van Duits, Engels of Iers, maar niet van Neders. Dit tan helixt via ten en cien in chien, waardoor het opnieuw om de hond gaat, maar chien helixt in siècle alias eeuw (100 jaar). In veel onlangs gepubliceerde boeken schrijven wetenschappers niet meer over God, maar over een ‘universeel bewustzijn’. Het kan verkeren!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Nobel streven (deel 3 en slot)

Stemmen op schrift